In deze zaak heeft de kantonrechter te Den Haag uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting DUWO en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. DUWO heeft de huur van een zelfstandige woonruimte, die aan [gedaagde] werd verhuurd, opgezegd wegens dringend eigen gebruik. De huurovereenkomst was aangegaan op 15 december 2002, en DUWO stelde dat [gedaagde] niet langer als student kon worden aangemerkt, waardoor hij de woning diende te verlaten om plaats te maken voor een andere student. De kantonrechter heeft de feiten en de stellingen van beide partijen in overweging genomen, waaronder de dagvaarding, de conclusies van antwoord en de aantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen.
De rechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst geen specifieke bepaling bevatte die de woning als studentenwoonruimte kwalificeerde. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat [gedaagde] uitsluitend als student de woning mocht huren. De kantonrechter concludeerde dat de opzeggingsgrondslag van DUWO, namelijk dringend eigen gebruik, niet kon worden gedragen door de feiten van de zaak. Daarom werden de vorderingen van DUWO afgewezen en werd DUWO veroordeeld in de kosten van de procedure. De voorwaardelijke reconventionele eis van [gedaagde] werd eveneens afgewezen, omdat de voorwaarde waaronder deze was ingesteld niet was vervuld.