ECLI:NL:RBDHA:2016:14102

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2016
Publicatiedatum
22 november 2016
Zaaknummer
AWB 16/16234, 16/16236
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag onder de Dublinverordening en Eurodac-registratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Pakistaanse vreemdeling, eiser, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar verweerder heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser betwistte dat hij in Duitsland een asielverzoek had gedaan en voerde aan dat hij enkel vingerafdrukken had afgegeven. De rechtbank oordeelde dat, hoewel aan de Eurodac-registratie geen absolute bewijswaarde kan worden gehecht, het op de weg van eiser lag om het tegendeel van de registratie te bewijzen. De rechtbank concludeerde dat eiser hierin niet was geslaagd. De rechtbank overwoog dat de Duitse autoriteiten de registratie van eiser als asielzoeker hadden erkend en dat er geen concrete aanwijzingen waren dat de registratie onjuist was. Eiser had bovendien geen bewijs geleverd dat zijn registratie in Eurodac niet klopte. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het belang van het verzoek was komen te vervallen nu in de hoofdzaak was beslist.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/16234 (beroep)
AWB 16/16236 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 18 augustus 2016 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1989, van Pakistaanse nationaliteit,
eiser/verzoeker,
hierna te noemen: eiser,
(gemachtigde: mr. J.F. de Ruijter de Wildt, advocaat te Groningen),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ingevolge artikel 30, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 niet in behandeling genomen, indien op grond van Verordening (EG) 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Dublinverordening), is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen aangezien onder meer uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Duitsland heeft op 12 mei 2016 het terugnameverzoek gehonoreerd. In hetgeen eiser heeft aangevoerd, ziet verweerder geen concrete aanwijzingen voor een verdragsschending, noch van een situatie op grond waarvan Nederland de behandeling van het asielverzoek (onverplicht) aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
3. Eiser stelt dat niet Duitsland, maar Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag en voert daartoe het navolgende aan. Eiser heeft in Duitsland geen asiel aangevraagd, er zijn alleen vingerafdrukken afgenomen, zodat artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening niet ten grondslag gelegd kon worden aan de onderhavige Dublinclaim.
Uit een artikel van de Volkskrant van 13 mei 2016 volgt dat er tussen Duitsland en Nederland discussie was over 900 asielzoekers die in Eurodac zijn geregistreerd. Duitsland weigerde deze personen terug te nemen, omdat ze geen asiel hadden aangevraagd in Duitsland.
Voorts blijkt uit een e-mailbericht van het Bundesambt für Migration und Flüchtlinge (BAMF) van 20 juni 2016 aan de gemachtigde van eiser, betreffende een andere vreemdeling en de brief van het BAMF van 4 juli 2016, die is gericht aan een andere advocaat dan de gemachtigde van eiser, eveneens betrekking hebbende op een andere vreemdeling, dat iedere vluchteling die vingerafdrukken heeft afgegeven, los van het feit of die nu wel of niet in Duitsland een asielverzoek heeft ingediend, onder categorie 1 (asielzoeker) wordt geregistreerd. Gelet daarop kan niet van de juistheid van de registratie van eiser in Eurodac als ‘asielzoeker’ worden uitgegaan. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser daartoe gewezen op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch, van 20 juli 2016 (AWB 16/13771 en 16/13764), waarin is geoordeeld dat uit de voornoemde brief van BAMF van 4 juli 2016 volgt dat aan de registratie van Eurodac geen absolute bewijswaarde kan worden gehecht. Daarmee kan niet langer worden volgehouden dat het BAMF de kwestie of eiser nu wel of niet in Duitsland een asielverzoek heeft ingediend, ook deugdelijk heeft onderzocht.
Daarnaast volgt uit de informatie van de verbindingsambtenaar dat hij in het dossier van eiser slechts een meldbrief om asiel aan te vragen van 6 februari 2016 heeft aangetroffen en kennelijk geen asielaanvraag heeft gevonden. Verweerder heeft ten onrechte verzuimd om de desbetreffende stukken aan het dossier toe te voegen en deze in dit geding over te leggen. Eiser stelt verder dat er nader onderzoek is verricht in de zin dat telefonisch contact is geweest tussen de gemachtigde van eiser en een medewerker van het BAMF. Deze medewerker heeft de gemachtigde van eiser voor nadere informatie verwezen naar verweerder, omdat die van alles op de hoogte zou zijn. Vervolgens heeft de gemachtigde van eiser het BAMF toch middels een faxbericht van 7 augustus 2016 en een e-mailbericht van 8 augustus 2016 aangeschreven om nadere informatie te verkrijgen. Ter zitting is desgevraagd toegelicht dat er geen reactie is gekomen van het BAMF op voornoemde correspondentie en dat hij dit ook niet verwacht.
Ter zitting heeft eiser voorts naar voren gebracht dat hij mondeling, noch schriftelijk een verzoek om internationale bescherming heeft gedaan in Duitsland. Zo hij een dergelijk verzoek al mondeling zou hebben gedaan in Duitsland, dan kan hij zijn wil daarover nog veranderd hebben.
Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn stellingen naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 26 juli 2016 (AWB 16/11946 en 16/11949).
Tot slot voert eiser aan dat Duitsland ook niet op grond van artikel 13 van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. In het bestreden besluit gaat verweerder ten onrechte niet in op dit standpunt in de zienswijze.
3.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat, zoals blijkt uit de resultaten van het Eurodac-onderzoek, eiser in Duitsland op 5 februari 2016 is geregistreerd met referentienummer [nummer] . Uit artikel 24, vierde lid, van Verordening (EU) nr. 603/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de instelling van Eurodac voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de Dublinverordening (herschikking) (hierna: de Eurodac-verordening) moet worden geconcludeerd dat eiser in Duitsland een asielverzoek heeft ingediend. Daarbij is van belang dat de Duitse autoriteiten het terugnameverzoek hebben geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening, terwijl in het claimverzoek uitdrukkelijk is vermeld dat eiser zelf ontkent dat hij aldaar asiel heeft aangevraagd, hetgeen bevestigt dat de Duitse autoriteiten eiser aanmerken als een asielzoeker. Tevens is uit het onderzoek door de Nederlandse verbindingsambtenaar te Duitsland, op grond van artikel 34 Dublinverordening, gebleken dat eiser zich op 5 februari 2016 heeft gemeld bij de Duitse autoriteiten en dat hij op dezelfde dag een verzoek om internationale bescherming heeft aangevraagd. Voorts is uit dit onderzoek gebleken dat in het dossier van eiser, het informatieblad van de registratie in Eurodac en een Büma, een meldbrief om asiel aan te vragen, van 6 februari 2016 zijn opgenomen. Uit de meldbrief blijkt dat eiser zich in Gieβen, Duitsland moet melden. Ter zitting voegt verweerder hieraan toe dat verweerder er van uitgaat dat eiser een mondeling asielverzoek heeft gedaan op 5 februari 2016 en de dag erna een Büma heeft ontvangen om dat asielverzoek te formaliseren middels het feitelijk indienen van een aanvraag. Verweerder erkent ter zitting dat er in Duitsland bij een groep vreemdelingen fouten zijn gemaakt bij de toekenning van de registratienummers in het Eurodac-systeem. Die fouten zijn inmiddels echter erkend door de Duitse autoriteiten. Door de Duitse autoriteiten wordt thans, voordat een claimverzoek wordt geaccepteerd, nagegaan of er daadwerkelijk een asielverzoek is gedaan. Verweerder volgt eiser in zijn stelling dat Eurodac-gegevens geen absolute bewijswaarde hebben, maar dat eiser er niet in is geslaagd om het tegendeel te bewijzen. De verwijzing naar de stukken van het BAMF, acht verweerder hiervoor onvoldoende in het licht van de overige inhoud van het dossier en de verklaring van eiser ter zitting. Gelet op al het voorgaande wordt uitgegaan van de juistheid van het claimakkoord.
Het door eiser gestelde ten aanzien van artikel 13 van de Dublinverordening is volgens verweerder niet aan de orde, nu het claimverzoek is geaccepteerd op basis van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening en niet wordt betwist dat Duitsland overigens niet verantwoordelijk gehouden kan worden op grond van artikel 13 Dublinverordening.
3.2
Ter zitting heeft eiser zelf desgevraagd het volgende verklaard. Na aankomst van eiser in Duitsland tot aan zijn vertrek (ongeveer twee maanden later), zijn aan hem geen vragen gesteld over wat hij in Duitsland doet en waar hij vandaan komt. Hij heeft nimmer aangegeven dat hij verzoekt om internationale bescherming of een verzoek daartoe wenst te doen. Hij beaamt dat hij een uitnodiging heeft gekregen om asiel aan te vragen, maar dat hij daaraan geen gevolg heeft gegeven. Hij heeft na aankomst in Duitsland, gedurende zijn gehele verblijf aldaar (ongeveer twee maanden) opvang en andere voorzieningen ontvangen. Na deze twee maanden heeft hij Duitsland vrijwillig verlaten.
3.3
In het e-mailbericht van 20 juni 2016 van een medewerker van het BAMF aan de gemachtigde van eiser staat – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“In Bezug auf Ihre Anfrage wird mitgeteilt, dass hier keine physischen Unterlagen hinsichtlich einer Asylantragstellung vorliegen. Frau … (opmerking rechtbank: naam vreemdeling weggelakt) wurde hier mit einem Eurodac-1-Treffer aufgenommen.
Ein Eurodac-1-Treffer ist lt. Dublin-III-Verordnung mit einer Asylantragstellung gleichzusetzen.
Die Überstellung nach Deutschland für heute wurde von den niederl. Kollegen storniert, da zunächst ein Gerichtsverfahren abzuwarten is.”
3.3.1
In de brief van 4 juli 2016 van een medewerker van het BAMF aan Sleutels Advocaten staat – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“Bezug nehmend auf Ihr Schreiben vom 01.07.2016 teile ich Ihnen mit, dass jeder Ausländer, der nach Deutschland einreist registriert wird und die Fingerabrücke genommen werden. Bei der Registrierung wird bei jedem Ausländer ein Eurodac-Treffer der Kategorie 1 angelegt, unabhängig davon, ob tatsächlich ein Asylantrag gestellt wird. Diese Vorgehensweise wurde in der Zentrale des Bundesamtes für Migration und Flüchtlinge beschlossen.”
3.3.2
In de brief van 29 april 2016 van [naam] , Liaison Officer Dublin, staat – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“Betreft: Naam: [eiser]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1989
Nationaliteit: Pakistaanse
Resultaat Dacty – Onderzoek Duitsland
Uitslag onderzoek: Positief
Naar aanleiding van het Duitse Eurodac nummer [nummer] van bovengenoemde vreemdeling is contact opgenomen met de Duitse autoriteiten.
Betrokkene is Duitsland ingereisd. Betrokkene is op 5 februari 2016 gemeld bij de Duitse autoriteiten en heeft op dezelfde dag asiel aangevraagd zoals te zien is op de Eurodactreffer. Betrokkene heeft ook een Bulgaarse Eurodactreffer illegale inreis en asiel. In het dossier van betrokkene is het informatieblad over de registratie in Eurodac opgenomen en een BÜMA, een meldbrief om asiel aan te vragen, van 6 februari 2016. Betrokkene dient zich in Gieβen te melden. Verder is er niets bekend en gebeurd met de asielaanvraag in Duitsland van betrokkene.”
3.4
De rechtbank overweegt als volgt.
3.4.1
Uit artikel 24, derde lid, van de Eurodac-verordening blijkt dat het referentienummer dat wordt gekoppeld aan vingerafdrukken die van een persoon worden genomen, het mogelijk maakt dat gegevens ondubbelzinnig worden gekoppeld aan een persoon en aan een lidstaat die de gegevens toezendt. Voorts kan uit dit nummer worden opgemaakt of het gaat om een asielzoeker. Blijkens het vierde lid van artikel 24 van de Eurodac-verordening begint het referentienummer met de kenletter(s) waarmee de lidstaat die de gegevens heeft toegezonden, wordt aangeduid. Na de kenletter(s) volgt de identificatie van de personencategorie. Gegevens van asielzoekers worden aangeduid met de kenletter “1”. Uit de resultaten van Eurodac blijkt dat eiser in Duitsland is geregistreerd onder het referentienummer [nummer] . Gezien het systeem van controle en registratie in Eurodac mag er naar het oordeel van de rechtbank derhalve in beginsel van uit worden gegaan dat eiser in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft gedaan.
3.4.2
Aan de registratie in Eurodac kan, zoals partijen ook hebben betoogd ter zitting, geen absolute bewijswaarde worden gehecht. Het ligt, als een vreemdeling stelt dat de registratie in Eurodac onjuist is, echter wel op de weg van de vreemdeling om het tegendeel van die Eurodac-registratie te bewijzen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd en overweegt daartoe het navolgende.
3.4.3
Uit de door eiser overgelegde brief van 4 juli 2016 van het BAMF, blijkt weliswaar dat de Duitse autoriteiten iedere vreemdeling die Duitsland binnenkomt, ook zonder dat die vreemdeling een verzoek om internationale bescherming heeft gedaan, wordt geregistreerd onder de kenletter “1” (asielzoeker). Hieruit blijkt echter niet zonder meer dat de registratie van eiser in het Eurodac-systeem als asielzoeker, onjuist is geweest. In dat kader acht de rechtbank van belang de toelichting van verweerder ter zitting dat de Duitse autoriteiten hun onzorgvuldige registraties hebben onderkend en veel claimverzoeken hebben afgewezen waar het gaat om vreemdelingen die geen asiel hebben gevraagd in Duitsland. Het claimverzoek ten behoeve van eiser is echter niet afgewezen, maar expliciet ingewilligd, terwijl door verweerder in het claimverzoek uitdrukkelijk is aangegeven dat eiser betwist dat hij aldaar een asielverzoek heeft gedaan. Voorts is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de verklaringen van eiser ter zitting over de gang van zaken in Duitsland, als onaannemelijk dienen te worden aangemerkt. Zo is het onaannemelijk dat aan eiser na aankomst in Duitsland en gedurende zijn gehele verblijf aldaar (ongeveer twee maanden), nimmer vragen zijn gesteld door de Duitse autoriteiten (bijvoorbeeld over waarom hij naar Duitsland is gereisd), dat hij zonder dat hij om internationale bescherming heeft verzocht dan wel heeft aangegeven daarom te willen verzoeken, een uitnodiging heeft ontvangen om een asielaanvraag in te dienen (Büma) en daarnaast opvang en andere voorzieningen heeft ontvangen.
Het voorgaande, in het licht bezien van de Eurodac-registratie van eiser, maken naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder er in dit specifieke geval terecht van is uitgegaan dat eiser, al dan niet mondeling, om internationale bescherming heeft verzocht in Duitsland. Daarbij verdient nog vermelding dat tussen partijen niet in geschil is dat een dergelijk verzoek in Duitsland, net als in Nederland, ook mondeling kan worden gedaan.
De rechtbank ziet gelet op al het voorgaande, dan ook geen aanleiding om verweerder te gelasten nader onderzoek te verrichten bij de Duitse autoriteiten.
De stelling van eiser dat, indien ervan uit wordt gegaan dat hij een mondeling verzoek om internationale bescherming heeft gedaan in Duitsland, vervolgens nog wel de mogelijkheid heeft bestaan voor eiser om zijn wil daaromtrent te wijzigen, behoeft geen bespreking reeds omdat eiser niet stelt dat hij een dergelijk mondeling verzoek heeft gedaan in Duitsland, noch dat hij daarvan terug is gekomen. Sterker nog, eiser stelt dat hij een dergelijk verzoek niet heeft gedaan.
3.4.4
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de stelling van eiser met betrekking tot artikel 13 van de Dublinverordening, geen doel treft, reeds nu het claimakkoord is gebaseerd op artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening.
4. Gelet op al het voorgaande slaagt de beroepsgrond van eiser niet en komt het beroep daarmee voor ongegrondverklaring in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Verzoek om voorlopige voorziening
6. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
7. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ok, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.P. van der Zalm, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het de hoofdzaak betreft, kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.