ECLI:NL:RBDHA:2016:1411

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2016
Publicatiedatum
12 februari 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 8187
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van punten voor rechtsbijstand bij supersnelrechtzittingen en de toepassing van artikel 16 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. De eiser had een vergoeding aangevraagd voor rechtsbijstand in een strafzaak, waarbij hij een toeslag van twee punten wilde ontvangen omdat er in zijn zaak over de gevangenneming was geoordeeld. De Raad voor Rechtsbijstand had echter de vergoeding vastgesteld op basis van de standaardpunten voor een supersnelrechtzitting (ssr-zitting), die op vier punten is vastgesteld. De eiser betoogde dat de wetgever geen uitzondering had gemaakt voor ssr-zittingen en dat de extra werkzaamheden die gepaard gaan met een vordering tot gevangenneming rechtvaardigden dat de vergoeding met twee punten zou worden verhoogd.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de regelgeving, zoals vastgelegd in artikel 16 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000, geen ruimte biedt voor de gevraagde verhoging van de vergoeding in het geval van een ssr-zitting. De rechtbank stelde vast dat de vordering tot gevangenneming in het kader van een ssr-zitting als een onderdeel van de reguliere procedure wordt behandeld en dat de extra werkzaamheden die de advocaat verricht niet voldoende zijn om een verhoging van de vergoeding te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de wetgever met de wijziging van de regelgeving de vergoeding voor ssr-zaken had willen verlagen, en dat de extra vergoeding van twee punten niet van toepassing was in deze situatie.

De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent vergoedingen voor rechtsbijstand en de noodzaak voor advocaten om zich aan de geldende regelgeving te houden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen, en de eiser komt niet in aanmerking voor de gevraagde toeslag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/8187

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2016 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. T. Venneman),
en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W. Wijnstra).

Procesverloop

Bij besluit van 8 september 2015 heeft verweerder een vergoeding vastgesteld op een toevoeging die aan eiser was verleend voor rechtsbijstand in een strafrechtelijke zaak.
Bij besluit van 21 september 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het mutatieverzoek van eiser met betrekking tot de vaststelling van die vergoeding afgewezen.
Bij besluit van 27 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gerichte bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2016.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft verweerder gevraagd om een toeslag van twee punten toe te kennen omdat in de door hem behandelde zaak over de gevangenneming van de rechtzoekende is geoordeeld. Daarbij heeft eiser gewezen op artikel 16 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (het Bvr).
2. Verweerder stelt zich op het volgende standpunt.
Eiser komt niet in aanmerking voor de gevraagde toeslag omdat de betreffende zaak aan de orde is gekomen op een supersnelrechtzitting (ssr-zitting), waarvoor op grond van artikel 14 van en de bijlage bij het Bvr een vergoeding geldt van 4 punten.
In de Nota van Toelichting bij het Besluit van 29 januari 2015, houdende wijziging van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand, het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 en het Besluit toevoeging mediation in verband met het treffen van enige maatregelen inzake de gesubsidiëerde rechtsbijstand (Stb. 2015, 35, hierna de NvT), is uiteengezet dat verlaging van de vergoeding voor ssr-zaken gerechtvaardigd is door het bewijstechnisch gezien relatief eenvoudige karakter en de korte doorlooptijd van deze zaken. Vanwege het karakter van de zaak en de geschetste toelichting biedt het Bvr geen ruimte om toeslagen toe te kennen. De werkzaamheden met betrekking tot een bevel gevangenneming worden geacht te zijn meegewogen in die lagere vergoeding.
3. Eiser betoogt in beroep als volgt.
Artikel 16, eerste lid, van het Bvr, bepaalt dat wanneer in een strafzaak over de gevangenhouding of gevangenneming is geoordeeld, het toe te kennen puntenaantal wordt verhoogd met twee. Er wordt geen uitzondering gemaakt voor de ssr-zitting. De wetgever heeft slechts de forfaitaire vergoeding willen verlagen en de toeslagmogelijkheid van artikel 16, eerste lid, Bvr in stand gelaten. Ook in de NvT is daarover niets opgenomen. Het is in strijd met de rechtszekerheid zonder feitelijke wetswijziging van bedoelingen van de wetgever uit te gaan. Ter zitting is benadrukt dat verhoging vanwege een vordering gevangenhouding op zijn plaats is vanwege de extra werkzaamheden die een dergelijke vordering met zich meebrengt. Eiser verzoekt om vergoeding van de proceskosten.
4. Verweerder gaat in het verweerschrift in op de redenen voor in het algemeen toekenning van 4 punten aan een ssr-zaak en betoogt dat in de regelgeving bedoeld is in die vergoeding van 4 punten de vordering gevangenhouding/gevangenneming te begrijpen.
5. De rechtbank stelt vast dat het geschil zich toespitst op de vraag of in het kader van een ssr-zaak verhoging met twee punten in verband met een vordering gevangenneming/gevangenhouding is aangewezen, op basis van artikel 16, eerste lid, van het Bvr. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is, op grond van het volgende.
6. In artikel 16, eerste lid, van het Bvr, is bepaald dat bij een oordeel over gevangenhouding of gevangenneming de vergoeding met twee punten wordt verhoogd. Als uitzonderingen worden genoemd (in artikel 18, eerste lid, van het Bvr) de proforma zitting (a) of de zitting waarin uitsluitend uitspraak wordt gedaan (b).
In de NvT is uiteengezet:
Met de inwerkingtreding van dit besluit wordt, indien in een strafzaak in eerste aanleg of in hoger beroep over de gevangenhouding of gevangenneming van de rechtzoekende is geoordeeld, maar waarbij er slechts één raadkamer met de aanwezigheid van een advocaat heeft plaatsgevonden, het aantal punten niet met drie maar met twee verhoogd. Indien over de verlenging van de gevangenhouding wordt geoordeeld, wordt het aantal punten vervolgens eenmalig met één verhoogd. Dit doet recht aan het feit dat de tijdsbesteding door de raadsman samenhangt met het aantal keren dat een raadkamer plaatsvindt.
Op grond van deze toelichting moet naar het oordeel van de rechtbank worden geconcludeerd dat de extra vergoeding van twee punten bedoeld is voor strafzaken waarin na de fase van inbewaringstelling bij de raadkamer van de rechtbank een vordering gevangenhouding (of gevangenneming in geval van opgeschorte/geschorste inbewaringstelling) aan de orde komt.
7. In geval van een ssr-zitting gaat het om een verdachte die binnen de termijn van inverzekeringstelling (3 tot 6 dagen) voor de als politierechter optredende rechter-commissaris moet verschijnen. De daarbij te behandelen vordering gevangenneming is aan de orde indien gevangenisstraf wordt geëist. Een dergelijke vordering gaat dus als het ware ‘in één moeite door’ bij de behandeling van de ssr-zaak. Overigens geldt m.m. hetzelfde voor een vordering gevangenhouding of gevangenneming op de andere politierechterzittingen. De rechtbank kan niet inzien waarom in deze situatie een verhoging van de vergoeding met twee punten te rechtvaardigen zou zijn. De stelling van eiser dat een vordering gevangenhouding – buiten de situatie als onder 6 geschetst – meer werk oplevert voor de advocaat slaagt daarom niet.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van As, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.