ECLI:NL:RBDHA:2016:1439
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Eindafrekening bestuursrechtelijke premie zorgverzekering en beroep ongegrond verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 februari 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de eindafrekening van de bestuursrechtelijke premie zorgverzekering. Eiser, die in financiële problemen verkeert, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van Zorginstituut Nederland, dat hem een bedrag van € 899,16 aan premie over de periode van 1 maart 2014 tot en met 28 februari 2015 heeft opgelegd. Eiser stelde dat hij het griffierecht niet kon betalen en dat hij onder het bestaansminimum leeft, waardoor hij de premie voor zijn zorgverzekering niet kan voldoen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij het griffierecht niet kan betalen, maar heeft desondanks het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de hoogte van de bestuursrechtelijke premie correct was vastgesteld op basis van de Zorgverzekeringswet en de relevante regelgeving. Eiser had een maandelijkse premie verschuldigd die in totaal leidde tot het bedrag van € 1.342,16, waartegenover een vermindering van € 443,- stond. De rechtbank concludeerde dat de resterende schuld van € 899,16 terecht was vastgesteld door verweerder.
Eiser's argumenten over zijn financiële situatie en de mogelijkheid van kwijtschelding werden door de rechtbank verworpen, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor kwijtschelding volgens de Beleidsregels. De rechtbank merkte op dat in de meeste gevallen waarin een bestuursrechtelijke premie moet worden betaald, sprake is van financiële problemen, en dat er geen aanleiding was om van de Beleidsregels af te wijken. Verweerder heeft ter zitting toegezegd dat het Centraal Justitieel Incassobureau de invordering van de premie zal opschorten totdat eiser weer in staat is om te betalen. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd.