ECLI:NL:RBDHA:2016:14484

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2016
Publicatiedatum
30 november 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4266
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het dagloon bij ziekte en de toepassing van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door drs. R.J. Dobbelaar, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door drs. P.F.G. Hermans. De zaak betreft de vaststelling van het dagloon van eiseres in het kader van de Werkloosheidswet (WW) na een periode van ziekte. Eiseres had een WW-uitkering aangevraagd na haar ontslag wegens ongeschiktheid voor haar functie op medische gronden. Het Uwv had het dagloon vastgesteld op € 74,24, waarbij rekening was gehouden met de inkomsten in de referteperiode, waarin eiseres ziek was geweest. Eiseres was van mening dat het Uwv ten onrechte geen rekening had gehouden met extra periodiek salaris en andere emolumenten bij de berekening van haar dagloon. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen van toepassing is en dat het Uwv de referteperiode correct heeft vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht het loon van januari 2014 als uitgangspunt heeft genomen voor de dagloonberekening, omdat dit loon niet was gekort wegens ziekte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de toepassing van artikel 6 van het Dagloonbesluit in dit geval niet tot een gunstiger uitkomst zou leiden en heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/4266

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: drs. R.J. Dobbelaar),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: drs. P.F.G. Hermans).

Procesverloop

Bij besluit van 19 januari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres per 22 december 2014 een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW) toegekend, waarbij het dagloon is vastgesteld op € 74,24.
Bij besluit van 29 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2015.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Op 22 september 2015 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Daarbij heeft de rechtbank aan verweerder om nadere inlichtingen gevraagd. Op de door verweerder bij brief van 8 januari 2016 verstrekte inlichtingen heeft eiseres bij brieven van 7 maart 2016 en 18 maart 2016 gereageerd.
Nadat partijen hiervoor toestemming hebben gegeven, heeft de rechtbank bepaald dat verder onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Op 29 juli 2016 heeft de rechtbank het onderzoek wederom heropend. De rechtbank heeft verweerder gevraagd om nadere informatie, die is verstrekt bij brief van 14 oktober 2016.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2016.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres is met ingang van 1 maart 2010 in dienst getreden bij de gemeente Leiden als [functie] . Op 19 december 2011 heeft eiseres zich ziek gemeld. Bij besluit van 4 november 2014 is aan eiseres door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden met ingang van 19 december 2014 eervol ontslag verleend wegens ongeschiktheid voor haar functie op medische gronden. Naar aanleiding van haar ontslag heeft eiseres op 20 december 2014 bij verweerder een WW-uitkering aangevraagd. Verweerder heeft aan eiseres bij het primaire besluit per 22 december 2014 een WW-uitkering toegekend en daarbij de hoogte van het dagloon vastgesteld op € 74,24.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres in de referteperiode ziek is geweest en er, behoudens de maand januari 2014, sprake is geweest van verminderde inkomsten in verband met ziekte. Voor de periode waarin als gevolg van ziekte minder loon is genoten wordt daarom op grond van artikel 6, eerste lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen voor de vaststelling van het dagloon rekening gehouden met het loon dat eiseres in de maand januari 2014 verdiende, een bedrag van € 1.495,03. Dit loon is vermenigvuldigd met twaalf maanden en vervolgens gedeeld door 261. De uitkomst levert volgens verweerder een dagloon op van € 74,24 inclusief vakantietoeslag.
3. In beroep heeft eiseres zich primair op het standpunt gesteld dat het derde lid van artikel 6 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen van toepassing is. Zij is weliswaar in januari 2014 als enige maand niet gekort op haar loon vanwege haar ziekte, maar zij is wel de gehele referteperiode, en dus ook de maand januari 2014, ziek voor passend werk geweest. Er is dan ook geen sprake van loon uit dezelfde dienstbetrekking over het aangiftetijdvak direct na afloop van (dat verlof of) die ziekte in de zin van het tweede lid van artikel 6 van voornoemd besluit. Daarom dient naar de mening van eiseres voor ieder in het refertejaar gelegen tijdvak waarin geen of minder loon is genoten in verband met ziekte bij de berekening van het dagloon het per aangiftetijdvak geldende overeengekomen loon in aanmerking te worden genomen. Dit komt volgens eiseres neer op het maandelijkse zogeheten SV-loon en daarbij de maand mei vermeerderd met de vakantiebijslag en over de maand december vermeerderd met de eindejaarsuitkering alsmede de levensloopbijdrage.
4. De rechtbank stelt voorop dat voor de beoordeling van het dagloon in de onderhavige zaak van toepassing is het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit), zoals dat geldt van 1 juni 2013 tot 1 juli 2015.
4.1
Artikel 6, eerste lid, van het Dagloonbesluit bepaalt dat indien de werknemer in een aangiftetijdvak geen loon of minder loon heeft genoten in verband met verlof of omdat hij de bedongen arbeid niet heeft verricht in verband met ziekte, bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 5, eerste lid, als loon in dat aangiftetijdvak in aanmerking wordt genomen het loon, genoten in dezelfde dienstbetrekking of in de opvolgende dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 3, derde lid in het laatste aan dat verlof of die ziekte, voorafgaande en volledig in het refertejaar gelegen aangiftetijdvak, waarin die omstandigheid zich niet heeft voorgedaan.
4.2
De tekst van artikel 6 van het Dagloonbesluit bevat een uitzondering op artikel 5, eerste lid, van het Dagloonbesluit en moet zo worden verstaan dat per aangiftetijdvak waarin in verband met ziekte minder loon is betaald, moet worden beoordeeld of toepassing van artikel 6, eerste lid, van het Dagloonbesluit tot een gunstiger uitkomst leidt.
Daarbij moet acht worden geslagen op de strekking van dat artikel, zoals die door de wetgever tot uitdrukking is gebracht. Aan de nota van toelichting (Stb. 2013, 185) wordt het volgende ontleend:
“Als tijdens een periode van ziekte (…) in het refertejaar niet het volledige loon wordt betaald en ook geen uitkering wordt genoten uit hoofde van de dienstbetrekking, zou over die periode slechts dat lagere loon of geen loon worden meegenomen in de dagloonberekening. Dit zou een negatief effect hebben op de hoogte van een latere uitkering. Om dit te voorkomen is voor een afwijkende benadering gekozen. Gedurende de periode waarin als gevolg van ziekte (…) minder of geen loon wordt genoten, wordt rekening gehouden met het loon in dezelfde dienstbetrekking in het daaraan voorafgaande aangiftetijdvak. Het gaat hierbij om volledig binnen het refertejaar vallende tijdvakken en bovendien moet de werknemer ook het hele aangiftetijdvak bij de werkgever in dezelfde dienstbetrekking hebben gestaan. Bij de loonaangifte maakt de werkgever kenbaar dat hij wegens ziekte (…) het loon niet of niet volledig heeft betaald.”
en
“Toepassing van dit artikel beoogt te voorkomen dat de werknemer een uitkering naar een lager dagloon ontvangt (…) als gevolg van ziekte. Indien toepassing van dit artikel zou leiden tot een lager dagloon dan zonder toepassing van dit artikel, blijft het artikel buiten toepassing. (…)”.
5.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder de referteperiode overeenkomstig de per 1 juni 2013 geldende tekst van artikel 2 van het Dagloonbesluit heeft bepaald op de periode van 1 november 2013 tot en met 30 oktober 2014. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen de vaststelling van deze referteperiode als zodanig. De rechtbank ziet ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder de referteperiode in het voorliggende geval onjuist heeft vastgesteld.
5.2
Uit rechtsoverweging 4.2 volgt, dat de ten tijde hier van belang geldende tekst van artikel 6 van het Dagloonbesluit ertoe strekte te voorkomen dat een werknemer die tijdens een periode van ziekte geen loon of niet zijn volledige loon doorbetaald krijgt, daardoor ook een lagere uitkering zou ontvangen. Gelet op deze strekking dient artikel 6, eerste lid, hier alleen te worden toegepast ten aanzien van het reguliere loon, in dit geval het maandloon, waarop met uitzondering van de maand januari 2014 wegens ziekte een korting is toegepast. Nu eiseres volgens de ter beschikking staande loongegevens alleen in de maand januari 2014 een niet gekort loon heeft ontvangen, heeft verweerder dan ook terecht het loon dat eiseres in die maand heeft genoten als uitgangspunt voor de dagloonberekening genomen. Verweerder heeft dat maandloon vermenigvuldigd met twaalf, gedeeld door 261 en verhoogd met 8% vakantiegeld, leidend tot het voor eiseres geldende dagloon van € 74,24. De rechtbank ziet geen reden het aldus door verweerder overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het Dagloonbesluit voor onjuist te houden.
5.3.1
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn uitspraak van 18 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1955, met betrekking tot de toepassing van artikel 6 van het Dagloonbesluit geoordeeld, dat ook in het refertejaar genoten extra periodiek salaris dat niet wegens ziekte is verminderd in de vaststelling van het dagloon dient te worden betrokken.
Indien deze emolumenten buiten beschouwing zouden blijven, zou, volgens de CRvB onvoldoende recht worden gedaan aan de strekking van artikel 6 in verbinding met artikel 5 van het Dagloonbesluit.
5.3.2
Verweerder heeft in dit verband in zijn brief van 14 oktober 2016 aangegeven dat het niet gekorte loon van eiseres in de maand januari 2014 bepaald gunstig afsteekt tegen vooral het loon in de maanden december 2013 en mei 2014 waarin eiseres een aanzienlijk lager SV-loon of zelfs een negatief loon zou hebben genoten indien zij niet ziek zou zijn geweest. Daar komt volgens verweerder bij, dat een tweetal loonstroken over de maanden november 2013 en april 2014 ontbreken en dat in het geval van eiseres niet alleen sprake is van een korting op het loon wegens ziekte maar dat in vrijwel iedere maand inhoudingen, nabetalingen en herrekeningen van de kortingen, verrekeningen en het kopen van vakantie-uren heeft plaatsgevonden. Dit is ter zitting door eiseres niet weersproken.
5.4
De rechtbank ziet in het licht van de in rechtsoverweging 5.3.2 weergegeven bijzondere omstandigheden van dit geval geen ruimte om onverkort toepassing te geven aan hetgeen de CRvB in zijn uitspraak van 18 mei 2016 heeft geoordeeld. Onverkorte toepassing zou in het geval van eiseres onvermijdelijk leiden tot een lager dagloon dan verweerder in het bestreden besluit heeft vastgesteld, ook indien de eindejaarsuitkering en de levensloopbijdrage begrepen zouden worden in de berekening van het dagloon van eiseres. De rechtbank onderschrijft dat wat verweerder in zijn brief van 14 oktober 2016 ter zake heeft opgemerkt. Indachtig het oordeel van de CRvB, dat bij de dagloonberekening als uitgangspunt heeft te gelden het loon dat de werknemer zou hebben verdiend ware hij niet ziek geworden, is de rechtbank van oordeel dat verweerder het dagloon van eiseres met juistheid heeft bepaald op € 74,24.
6. Het beroep van eiseres is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van F.P. Krijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 december 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.