ECLI:NL:RBDHA:2016:14988

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2016
Publicatiedatum
8 december 2016
Zaaknummer
16/26803 en 16/26806
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en inreisverbod met betrekking tot opvolgende aanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2016 uitspraak gedaan in een procedure betreffende de asielaanvraag van eiseres, die van onbekende nationaliteit is. Eiseres had op 18 november 2016 beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarin haar asielaanvraag werd afgewezen en haar een inreisverbod werd opgelegd voor de duur van twee jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres eerder een asielaanvraag heeft ingediend en dat deze aanvraag als opvolgend moet worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond was, omdat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd voor haar vrees voor vervolging in Ethiopië, het land waar zij eerder verbleef.

De rechtbank heeft ook de argumenten van eiseres met betrekking tot het inreisverbod beoordeeld. Eiseres had aangevoerd dat het besluit om haar een inreisverbod op te leggen niet zorgvuldig tot stand was gekomen, omdat zij niet was gehoord. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris haar voldoende gelegenheid had gegeven om schriftelijk haar zienswijze te geven. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op goede gronden een inreisverbod had opgelegd, gezien het risico dat eiseres zou onderduiken.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag ongegrond, maar het beroep tegen het inreisverbod werd gegrond verklaard. De rechtbank vernietigde het besluit van de staatssecretaris voor zover het een inreisverbod betrof en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 16/26803 (beroep) en 16/26806 (verzoek)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in vreemdelingenzaken van 8 december 2016 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres en verzoekster (hierna: eiseres),

gemachtigde mr. H.J.M. Nijholt,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. L.J.T. van Es.

Procesverloop

Bij besluit van 18 november 2016 (hierna: het bestreden besluit), genomen in de zogeheten algemene asielprocedure (AA-procedure), is de asielaanvraag van eiseres afgewezen. Daarnaast is eiseres een vertrektermijn onthouden en een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Op 18 november 2016 heeft eiseres tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten totdat op haar beroep is beslist.
De behandeling van het beroep en verzoek heeft plaatsgevonden op 1 december 2016. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en is van onbekende nationaliteit. Eiseres is van 5 september 2006 tot 11 september 2011 in het bezit geweest van een afgeleide verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van het destijds geldende artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Deze vergunning is verlengd, met verblijfsgat, met ingang van 13 februari 2012, geldig tot 13 februari 2017.
2. Bij besluit van 22 januari 2016 is de aan haar verleende asielvergunning ingetrokken op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw met terugwerkende kracht tot 21 januari 2015 omdat eiseres haar hoofdverblijf buiten Nederland had gevestigd. Op 22 september 2016 heeft eiseres beroep ingesteld tegen voornoemd besluit. Dit beroep is door deze rechtbank, deze zittingsplaats, bij uitspraak van 13 oktober 2016 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding (AWB 16/21557). Eiseres heeft op 24 november 2016 tegen deze uitspraak verzet aangetekend. Hierop is nog geen uitspraak gedaan.
3. Op 14 november 2016 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Aan deze aanvraag ligt ten grondslag dat eiseres haar eerder ingetrokken asielvergunning terug wil en in Nederland wil blijven. Eiseres vreest voor de algemene slechte situatie in Ethiopië, het land waar zij voorafgaand aan haar komst naar Nederland heeft verbleven met haar familie.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw. Verweerder acht het beroep op de slechte algemene situatie in Ethiopië, het land van verblijf voorafgaand aan haar komst naar Nederland, onvoldoende voor vergunningverlening op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. Er wordt niet ambtshalve beoordeeld of eiseres in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier, nu sprake is van een tweede asielaanvraag. Verweerder ziet grond om aan te nemen dat het risico bestaat dat eiseres zal onderduiken en heeft haar daarom geen vertrektermijn geboden en haar een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
5. Op wat eiseres hiertegen heeft aangevoerd in beroep wordt hieronder ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
6. Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend en deze niet overeenkomstig artikel 30a, eerste lid, onderdeel d of e, van de Vw niet-ontvankelijk is verklaard.
7. De rechtbank stelt vast dat eiseres eerder, op 5 september 2006, een asielaanvraag heeft ingediend. Naar aanleiding van deze aanvraag is aan eiseres een asielvergunning verleend voor bepaalde tijd als gezinslid van een houder van een asielvergunning (haar vader). Gelet hierop kan het betoog van eiseres dat onderhavige aanvraag geen opvolgende asielaanvraag is maar een eerste verzoek om asiel, niet slagen.
8. Naar het oordeel van de rechtbank treft de grond dat verweerder bij zijn beoordeling had moeten betrekken dat eiseres de individuele asielredenen van haar vader niet kent, geen doel. De onderzoeksplicht van verweerder omvat niet een onderzoek naar de redenen waarom de vader van eiseres destijds asiel heeft gevraagd en gekregen. Dat de verhouding van eiseres met haar vader verstoord is en zij geen contact heeft met haar familie, komt voor haar eigen rekening en risico. Eiseres is immers op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw gehouden om zelf de omstandigheden waarop zij haar individuele asielaanvraag baseert aannemelijk te maken.
9. Voor zover eiseres aanvoert dat zij haar asielaanvraag heeft ingediend omdat ze haar verblijfsvergunning terug wil en hier wil verblijven oordeelt de rechtbank dat dit geen grond is voor asielrechtelijke bescherming als bedoeld in artikel 29 van de Vw.
10. Gelet op het voorgaande is het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag ongegrond.
11. Ook de grond dat verweerder ten onrechte geen vergunning op reguliere gronden heeft verleend treft geen doel. Ingevolge de aanhef van artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt slechts bij afwijzing van een eerste asielaanvraag ambtshalve bezien of een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden verleend. Anders dan eiseres heeft betoogd biedt artikel 3.6b van het Vb geen zelfstandige bevoegdheidsgrondslag voor verweerder om alsnog ambtshalve een reguliere vergunning te verlenen bij opvolgende aanvragen. Immers, uit het woord “onverminderd” in de tekst van artikel 3.6b van het Vb blijkt dat de beperkingen van het toepassingsbereik van artikel 3.6a onverkort blijven gelden. Verweerder heeft dan ook terecht geen reguliere vergunning verleend.
12. Het bestreden besluit omvat tevens een terugkeerbesluit, waarbij aan eiseres een vertrektermijn is onthouden op grond van artikel 6.1 van het Vb gelezen in samenhang met artikel 5.1b van het Vb. Verweerder heeft aan het onthouden van een vertrektermijn ten grondslag gelegd dat een risico op onderduiken bestaat, gelet op het feit dat eiseres zich enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken, zij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres de aanwezigheid van deze omstandigheden onvoldoende weerlegd. Dat eiseres stelt inmiddels wel een vaste woon- of verblijfplaats te hebben heeft zij niet nader onderbouwd door bijvoorbeeld het tonen van een BRP registratie. Verweerder heeft dan ook op goede gronden een termijn voor vrijwillig vertrek onthouden. Gelet hierop was verweerder bevoegd op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw een inreisverbod op te leggen.
13. Ingevolge artikel 66a, achtste lid, van de Vw kan verweerder om humanitaire of andere redenen afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod.
14. Eiseres heeft met betrekking tot het inreisverbod allereerst aangevoerd dat het besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen nu zij voorafgaand aan dit besluit niet is gehoord. Eiseres heeft niet de mogelijkheid gekregen om hierop mondeling te reageren.
15. Verweerder heeft eiseres in het voornemen meegedeeld dat zij in de gelegenheid wordt gesteld schriftelijk haar zienswijze te geven op het voornemen haar een inreisverbod op te leggen. Eiseres heeft bij zienswijze van 17 november 2016 op het voornemen van verweerder gereageerd en een toelichting gegeven op haar beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vanwege haar familie- en privéleven. Eiseres heeft niet toegelicht waarom deze gelegenheid om haar zienswijze te geven voor haar niet volstond wat het inreisverbod betreft. De omstandigheid dat verweerder eiseres niet heeft gehoord biedt dan ook geen grond voor het oordeel dat hij het inreisverbod onzorgvuldig heeft voorbereid.
16. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM, voor zover thans van belang, heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven en familie- en gezinsleven. Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien, en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economische welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
17. Bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het privéleven en familie- en gezinsleven moet een "fair balance" worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken.
18. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit in dit kader een motiveringsgebrek kent. Verweerder heeft niet alle feiten en omstandigheden betrokken in het kader van de belangenafweging als hierboven bedoeld. In het bestreden besluit heeft verweerder zich slechts uitgelaten over het bestaan of het ontbreken van familieleven op dit moment. Over het door eiseres opgebouwde privéleven in Nederland heeft verweerder niets gezegd. Bij zienswijze heeft eiseres aangevoerd dat zij inmiddels meer dan 10 jaar in Nederland verblijft. Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij nog minderjarig was toen zij naar Nederland is gekomen, hier altijd haar hoofdverblijf heeft gehad, dat zij heeft gewerkt en een vrienden- en kennissenkring heeft opgebouwd.
19. Gelet op het voorgaande is het beroep tegen het opleggen van het inreisverbod gegrond en wordt het bestreden besluit in zoverre vernietigd.
20. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
21. Verweerder zal op na te melden wijze in de proceskosten worden veroordeeld.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak met AWB nummer 16/26803:
- verklaart het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het opleggen van het inreisverbod gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij een inreisverbod is opgelegd;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 992,- (negenhonderdtweeënnegentig euro), te betalen aan eiseres.
De voorzieningenrechter, in de zaak met AWB nummer 16/26806:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th de Roos, rechter en voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 december 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover deze betrekking heeft op het beroep, binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.