ECLI:NL:RBDHA:2016:15444

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2016
Publicatiedatum
15 december 2016
Zaaknummer
C/09/498584 / HA ZA 15-1200
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M.J.A.M. Ahsmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzekerheid over de inhoud van een kredietovereenkomst en de zorgplicht van de bank

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, staat de kredietovereenkomst tussen ABN AMRO Consumer Finance N.V. en twee gedaagden centraal. De zaak betreft een geschil over de vraag of er sprake is van een administratieve omnummering van een kredietovereenkomst of dat er een nieuw contract is gesloten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen op 15 december 2006 een overeenkomst hebben gesloten voor een doorlopend krediet van € 50.000,-. Gedaagden hebben in mei 2007 verzocht om beëindiging van het krediet, maar er is later een nieuwe overeenkomst gesloten. ABN AMRO heeft gedaagden in 2013 aangemaand tot betaling van een openstaande schuld, maar gedaagden hebben hier geen gehoor aan gegeven. De rechtbank heeft geoordeeld dat ABN AMRO niet voldoende heeft aangetoond dat de vordering op de juiste basis is gegrond, en dat de kredietovereenkomst met nummer [rekeningnummer 2] is afgelost en overgesloten naar een ander krediet. De rechtbank heeft de vordering van ABN AMRO in conventie afgewezen en ABN AMRO veroordeeld in de proceskosten. In reconventie heeft de rechtbank ook de vordering van gedaagden afgewezen, omdat zij niet hebben aangetoond dat zij schade hebben geleden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/498584 / HA ZA 15-1200
Vonnis van 7 december 2016
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ABN AMRO CONSUMER FINANCE N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. H. Post te Helmond,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. F.E. Boonstra te Den Haag.
Partijen worden hierna ABN AMRO en [gedaagde 1] c.s. genoemd (in mannelijk enkelvoud). Gedaagden worden afzonderlijk aangeduid als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 oktober 2015, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens voorwaardelijke conclusie van eis in reconventie, met producties;
  • het tussenvonnis van 10 februari 2016 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
  • het proces-verbaal van comparitie van 24 maart 2016 en het daarin genoemde processtuk;
  • de akte na comparitie van partijen aan de zijde van ABN AMRO, met producties;
  • de antwoordakte na comparitie van partijen aan de zijde van [gedaagde 1] c.s.;
  • de nadere akte na comparitie van partijen aan de zijde van ABN AMRO, met producties;
  • de nadere antwoordakte na comparitie van partijen aan de zijde van [gedaagde 1] c.s.
1.2.
Ter rolzitting van 14 september 2016 heeft ABN AMRO verzocht vonnis te wijzen, waarna een (nadere) datum voor vonnis is bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 15 december 2006 hebben partijen een overeenkomst getiteld “Doorlopend Krediet” gesloten met kredietnummer [rekeningnummer 1] met een kredietlimiet van € 50.000,-. Op 2 mei 2007 heeft [gedaagde 1] c.s. aan ABN AMRO bericht geen gebruik meer te willen maken van het doorlopend krediet. Hij heeft ABN AMRO verzocht het contract te beeindigen en een eventueel restant over te maken naar zijn bank/giro-rekening.
2.2.
Op 2 mei 2007 hebben partijen een overeenkomst getiteld “Kredietovereenkomst Doorlopend Krediet (Aflossingsvrij)” met contractnummer [rekeningnummer 2] gesloten. Artikel 1 van deze kredietovereenkomst bepaalt dat ABN AMRO aan [gedaagde 1] c.s. een doorlopend krediet ter beschikking stelt tot een maximum van € 50.000,--. Op de kredietovereenkomst zijn, blijkens het bepaalde in artikel 7 van die overeenkomst, de Productvoorwaarden ABN AMRO Doorlopend Krediet (januari 2005) alsmede de Algemene Voorwaarden ABN AMRO Bank N.V. (december 1995) van toepassing.
2.3.
Eind 2012 en begin 2013 heeft ABN AMRO Bank N.V. [gedaagde 1] c.s. diverse brieven gestuurd aan [gedaagde 1] c.s. Deze brieven vermelden als onderwerp: “uw ABN AMRO rekeningnummer [rekeningnummer 3] ”. [gedaagde 1] c.s. is er in deze brieven op attent gemaakt dat het in die brieven genoemde contract een achterstand vertoont in de aflossing en dat, ondanks eerdere verzoeken, een periodiek aflossingsbedrag of een deel daarvan niet is betaald. Aan [gedaagde 1] c.s. is verzocht ervoor te zorgen dat de betalingsachterstand wordt ingelopen.
2.4.
Bij brief van 25 april 2013 van ABN AMRO Bank N.V. is, voor zover hier van belang, het volgende aan [gedaagde 1] c.s. bericht:

Betreft: Uw Flexibel Krediet met nummer [rekeningnummer 3] .
Geachte relatie,
U heeft al een tijd uw maandbedragen op uw Flexibel Krediet niet betaald. Hierover hebben wij u meerdere brieven gestuurd. U moet de volledige openstaande schuld van EUR -51.320,12 direct in één keer terugbetalen binnen 5 dagen.”
2.5.
Bij brief van 13 mei 2013 heeft Lindorff Credit Management B.V. (hierna: Lindorff) [gedaagde 1] c.s. onder meer het volgende bericht:
“Betreft: Uw kredietfaciliteit geadministreerd onder ABN AMRO Bank N.V. rekeningnummer [rekeningnummer 3] .
Geachte heer [gedaagde 1] en/of mevrouw [gedaagde 2] ,
De ABN AMRO Bank N.V. heeft de incasso van haar vordering op u overgedragen aan Lindorff Credit Management B.V. In dit verband delen wij u mede dat wij, gezien het niet langer voldoen aan de kredietvoorwaarden, genoodzaakt zijn gebruik te maken van het recht van dagelijkse opzegbaarheid van het aan u verstrekte krediet en wel met onmiddellijke ingang.
(…)
In verband met het vorenstaande verzoeken wij u en voor zover nodig sommeren wij u om zo spoedig mogelijk doch uiterlijk op 27-05-2013 uw schuld ten bedrage van
EUR 52.447,55bij de ABN AMRO Bank N.V. volledig af te lossen.”
2.6.
Nadat Lindorff de incasso van de aan haar overgedragen vordering uit handen heeft gegeven aan GGN Mastering Credit N.V. (hierna: GGN), heeft GGN [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij brieven van 18 maart 2014 aangemaand het verschuldigde bedrag, op dat moment berekend op € 53.295,90 (exclusief rente), binnen acht dagen te voldoen. Vervolgens is [gedaagde 1] c.s. nog diverse malen tot betaling gesommeerd. Bij brief van 24 september 2015 heeft GGN, nadat de in april 2014 tot stand gekomen betalingsregeling niet meer werd nagekomen en tevergeefs door [gedaagde 1] om een rentestop was gevraagd, [gedaagde 1] c.s. voor de laatste maal aangeschreven en gesommeerd het verschuldigde te voldoen. Aan deze sommatie heeft [gedaagde 1] c.s. geen gehoor gegeven.
2.7.
Eind september 2015 is het ABN AMRO gebleken dat zij [gedaagde 1] c.s. gedurende de minnelijke fase van het incassotraject abusievelijk heeft aangeschreven als “ABN AMRO Bank N.V.”, terwijl zij in feite heeft gehandeld als “ABN AMRO Consumer Finance N.V.”. ABN AMRO heeft dit verzuim hersteld bij exploot van 30 september 2015.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
ABN AMRO vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan haar van € 59.874,25, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 0,66% per maand over € 53.295,90 vanaf 15 september 2015 tot de dag der algehele voldoening, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] c.s. in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vordering stelt ABN AMRO dat [gedaagde 1] c.s. zijn verplichtingen uit hoofde van de op 2 mei 2007 onder nummer [rekeningnummer 2] gesloten Kredietovereenkomst niet is nagekomen doordat hij ten minste twee maanden achterstallig is gebleven in de betaling van één vervallen termijn. Nu het verzenden van diverse brieven niet tot aanzuivering van de achterstand heeft geleid, is de kredietovereenkomst door middel van de opeisingsbrief van Lindorff van 13 mei 2013 beëindigd. Al hetgeen [gedaagde 1] c.s. uit hoofde van de kredietovereenkomst aan haar verschuldigd is, is daarmee ineens en geheel opeisbaar geworden. Hoewel [gedaagde 1] c.s. diverse malen is gesommeerd aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen, heeft hij daaraan geen gevolg gegeven. Gelet hierop wenst ABN AMRO thans betaling van het verschuldigde in rechte af te dwingen.
3.3.
[gedaagde 1] c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
In voorwaardelijke reconventie vordert [gedaagde 1] c.s. – indien en voor zover de rechtbank ABN AMRO ontvankelijk acht in haar vordering – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, ABN AMRO te veroordelen tot betaling van de door hem geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van ABN AMRO in de proceskosten.
3.5.
Daartoe stelt [gedaagde 1] c.s. – naar de rechtbank begrijpt onder verwijzing naar hetgeen in conventie is aangevoerd – dat ABN AMRO wanprestatie heeft gepleegd, althans onrechtmatig heeft gehandeld door (1) nimmer enig inzicht te geven in hetgeen hij verschuldigd zou zijn en (2) volstrekt willekeurig, ongemotiveerd en zonder dat vooraf schriftelijk aan hem mee te delen de kredietrente te wijzigen. Feitelijk is sprake van een overeenkomst die onbepaalbaar is, hetgeen in strijd is met artikel 6:227 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Aldus is door toedoen van ABN AMRO (rente)schade geleden en dient ABN AMRO tot vergoeding van die schade te worden veroordeeld.
3.6.
ABN AMRO voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

Obscuur libel?
4.1.
[gedaagde 1] c.s. stelt zich primair (bij gelegenheid van de comparitie van partijen) op het standpunt dat de inleidende dagvaarding een obscuur libel betreft. Hij voert daartoe aan dat de dagvaarding chaotisch is en dat de vordering op geen enkele wijze nader wordt toegelicht of geadstrueerd, als gevolg waarvan hij niet in staat is inhoudelijk verweer te voeren.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat van een obscuur libel geen sprake is. Weliswaar kwam de door ABN AMRO onder 1. in het lichaam van de dagvaarding gestelde overeenkomst niet overeen met de bijgevoegde productie, maar dit is bij conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie gerectificeerd. Voor het overige is de dagvaarding voldoende begrijpelijk geformuleerd. [gedaagde 1] c.s. is derhalve niet in zijn verdediging geschaad. Gelet hierop verwerpt de rechtbank het primaire standpunt van [gedaagde 1] c.s.
Onderbouwing van de vordering
4.3.
De rechtbank begrijpt dat [gedaagde 1] c.s. zich subsidiair op het standpunt stelt dat, hoewel ABN AMRO heeft gesteld dat de vordering is gebaseerd op de als productie 1 bij dagvaarding overgelegde overeenkomst, de basis voor de vordering in feite is gelegen in een ander contract en dat dit onderliggende contract ontbreekt. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
4.4.
ABN AMRO heeft bij dagvaarding haar vordering gebaseerd op de als productie 1 bij dagvaarding overgelegde kredietovereenkomst d.d. 2 mei 2007. Deze kredietovereenkomst, met nummer [rekeningnummer 2] , betreft een doorlopend krediet. De door ABN AMRO overgelegde – in het incassotraject gevoerde – correspondentie ziet echter op een flexibel krediet met nummer [rekeningnummer 3] (zie hierboven 2.3. t/m 2.6.). Ook de bij conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie overgelegde rekeningafschriften zien, blijkends de kop, alleen op dit flexibel krediet. Desgevraagd stelt ABN AMRO in haar akte na comparitie van partijen dat geen sprake is van een nieuwe overeenkomst, maar enkel van een administratieve omnummering van de kredietovereenkomst, die op of omstreeks 11 mei 2010 heeft plaatsgevonden. Hoewel ABN AMRO heeft gesteld dat [gedaagde 1] c.s. van deze omnummering ook op de hoogte is gesteld, hetgeen door [gedaagde 1] c.s. wordt betwist, heeft zij die stelling niet met bewijsstukken onderbouwd. ABN AMRO heeft als productie 1 bij nadere akte na comparitie van partijen weliswaar een afschrift uit haar eigen administratie overgelegd, maar de rechtbank ziet hierin geen onderbouwing van de stelling dat enkel sprake is geweest van een administratieve omnummering. Het betreffende stuk, met als datum 18 mei 2010, ziet (blijkens de kop) op fiattering van een (aangehouden) betaalopdracht, waarbij rekeningnummer [rekeningnummer 3] als opdrachtgever is vermeld en rekeningnummer [rekeningnummer 2] als begunstigde. Als omschrijving is vermeld: “aflossing ivm omzetting naar ABN AMRO flexibel krediet [rekeningnummer 3] ”. Hieruit dient naar het oordeel van de rechtbank veeleer te worden afgeleid dat sprake is geweest van twee afzonderlijke kredieten, waarbij het krediet met nummer [rekeningnummer 2] uiteindelijk is afgelost en overgesloten naar het krediet met nummer [rekeningnummer 3] . Dat dit slechts een administratieve handeling is geweest, kan aldus niet worden vastgesteld. Dit geldt temeer nu ook de oversluiting op 2 mei 2007 van het op 15 december 2006 door [gedaagde 1] c.s. afgesloten krediet met nummer [rekeningnummer 1] naar het onderhavige krediet met nummer [rekeningnummer 2] (waarvan de rechtbank eerst na de comparitie van partijen is gebleken) gepaard ging met een nieuw contract. Gelet hierop gaat de rechtbank er met [gedaagde 1] c.s. van uit dat ook in 2010 sprake is geweest van een nieuw contract.
4.5.
Op basis van het hiervoor overwogene, is de rechtbank van oordeel dat het krediet met nummer [rekeningnummer 2] is afgelost en overgesloten en daarmee dus is komen te vervallen. Bij die stand van zaken ontbeert de vordering, voor zover deze is gebaseerd op de vervallen overeenkomst, een deugdelijke grondslag.
Voor zover ABN AMRO bedoelt te betogen dat haar vordering (tevens) kan worden gegrond op de kredietovereenkomst met nummer [rekeningnummer 3] wordt die stelling als onvoldoende onderbouwd verworpen. Allereerst heeft ABN AMRO de desbetreffende kredietovereenkomst niet in het geding gebracht, hoewel zij daartoe ruimschoots in de gelegenheid is geweest. Daardoor is onduidelijk gebleven wat partijen in 2010 zijn overeengekomen, in het bijzonder welke algemene voorwaarden van toepassing zijn. Dat gold al voor de overeenkomst van 2007, maar ook voor die uit 2010. Volgens ABN AMRO zijn op de kredietovereenkomst uit 2007 blijkens artikel 7 de Productvoorwaarden ABN AMRO Doorlopend Krediet (versie januari 2005) van toepassing, maar deze voorwaarden zijn niet overgelegd. In plaats daarvan zijn als productie 2 bij dagvaarding – zonder nadere toelichting en overigens ook niet volledig – de Voorwaarden Flexibel Krediet (versie november 2012) in het geding gebracht. Ook daarmee heeft ABN AMRO niet duidelijk gemaakt wat partijen (in 2007 en) in 2010 zijn overeengekomen over rente en terugbetaling van het flexibel krediet.
Ook inzicht in de hoogte van de in rekening gebrachte kredietvergoedingen ontbreekt, zodat niet kan worden vastgesteld of ABN AMRO een juist bedrag aan kredietvergoeding heeft berekend. Eveneens is onduidelijk gebleven hoe de wijzigingen van de in rekening gebrachte kredietvergoedingen aan [gedaagde 1] c.s. zijn kenbaar gemaakt, terwijl blijkens de eigen stelling van ABN AMRO – artikel 3f Voorwaarden Flexibel Krediet – wijzigingen in het rentepercentage vooraf gemeld worden.
Voorts heeft ABN AMRO nagelaten de rekeningafschriften over de periode van 2 mei 2007 (de aanvangsdatum van het contract) tot 14 juli 2011 in het geding te brengen. Als productie 2 bij nadere akte na comparitie van partijen is weliswaar een historisch overzicht overgelegd, maar dit – uit de eigen administratie afkomstige – stuk kan naar het oordeel van de rechtbank niet als vervanging voor de rekeningafschriften dienen. Dit geldt temeer nu het stuk – dat betrekking heeft op de periode 5 juni 2007 tot en met 19 mei 2010 – niet aansluit op de hiervoor genoemde periode. Dat het stuk daadwerkelijk betrekking heeft op het contract met nummer [rekeningnummer 2] blijkt bovendien niet. Naast de genoemde rekeningafschriften ontbreken voorts de jaarlijkse overzichten die volgens de eigen stelling van ABN AMRO ten behoeve van de belastingaangifte aan [gedaagde 1] c.s. zijn verstrekt.
4.6.
Bij deze stand van zaken geldt dat ABN AMRO niet heeft voldaan aan haar stelplicht doordat zij de opbouw van de schuld en daarmee de hoogte van haar vordering onvoldoende concreet en inzichtelijk heeft toegelicht, hoewel dit wel van haar – als professionele kredietverlenende instelling, op wie een uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeiende zorgplicht rust – had mogen worden verwacht. Bewijslevering is dan ook niet aan de orde. De rechtbank komt op grond van het voorgaande dan ook tot de slotsom dat de vordering van ABN AMRO in conventie integraal dient te worden afgewezen.
Proceskosten
4.7.
ABN AMRO zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank begroot deze kosten aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. tot op heden op een bedrag van € 3.558,-- (€ 876,-- aan griffierecht en € 2.682,-- aan salaris advocaat, uitgaande van 3 punten x tarief IV van € 894,--).
in voorwaardelijke reconventie
4.8.
Uitgaande van de stellingen van [gedaagde 1] c.s. is de aan de reconventionele vordering verbonden voorwaarde, namelijk dat ABN AMRO ontvankelijk is in haar vordering, vervuld. Of [gedaagde 1] c.s. heeft bedoeld ook een afwijzing als in conventie aan de orde onder de voorwaarde te begrijpen, is de rechtbank niet duidelijk geworden. Gelet hierop zal de rechtbank zekerheidshalve tot een inhoudelijke beoordeling van de reconventionele vordering overgaan.
4.9.
[gedaagde 1] c.s. legt aan haar reconventionele vordering ten grondslag dat ABN AMRO wanprestatie heeft gepleegd, althans onrechtmatig heeft gehandeld. Vereiste voor schadevergoeding op één van deze grondslagen is in ieder geval dat (enige vorm van) schade is geleden. Dat daadwerkelijk (rente)schade is geleden, is echter niet onderbouwd. Evenmin is de mogelijkheid van schade aannemelijk gemaakt. Reeds om deze reden zal de vordering worden afgewezen.
4.10.
[gedaagde 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot deze kosten aan de zijde van ABN AMRO tot op heden op een bedrag van € 226,-- aan salaris advocaat (één punt x tarief II van € 452,-- x ½). De rechtbank overweegt hierbij dat zij, gelet op de samenhang tussen het geschil in conventie en in reconventie, de verrichtingen in reconventie op halve voet heeft berekend. Nu ter zitting met name de conventionele vordering aan de orde is gekomen, heeft de rechtbank in reconventie voor de comparitie van partijen geen punt toegekend.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt ABN AMRO in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. tot op heden begroot op een bedrag van € 3.558,--;
in reconventie:
5.3.
wijst het gevorderde af;
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk in de kosten van deze procedure, aan de zijde van ABN AMRO tot op heden begroot op een bedrag van € 226,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.M. Ahsmann en in het openbaar uitgesproken op
7 december 2016. [1]

Voetnoten

1.type: 2163