Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[de vrouw] ,
[kind], geboren op [geboortedatum] 2013,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 oktober 2016 uitspraak gedaan in het beroep van een Mongoolse vrouw die haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had ingediend. De vrouw had Mongolië verlaten om economische redenen en verzocht om asiel in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond had afgewezen. De rechtbank stelde vast dat de IND geen asielvergunning hoefde te verlenen, omdat de slechte leefomstandigheden in Mongolië niet voldoende waren om te voldoen aan de criteria voor asiel zoals vastgelegd in de Vreemdelingenwet 2000 en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een schending van artikel 3 van het EVRM, dat bescherming biedt tegen onmenselijke of vernederende behandeling. De vrouw had aangevoerd dat haar economische motieven en de slechte leefomstandigheden in Mongolië een asielvergunning rechtvaardigden, maar de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden niet kwalificeerden als ernstige schade die bescherming vereiste. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om de uitzetting te verbieden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.