ECLI:NL:RBDHA:2016:15507

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2016
Publicatiedatum
16 december 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5300
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het uitblijven van een beslissing op een aanvraag voor informatie op grond van de Wet hergebruik overheidsinformatie

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag voor het verstrekken van informatie op basis van de Wet hergebruik overheidsinformatie (Who). Eiser had op 29 februari 2016 een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen om alle nieuwsberichten binnen de gemeente, inclusief publicatiedata en andere metadata, in een open formaat te ontvangen. Na een ingebrekestelling op 7 april 2016, heeft verweerder op 12 april 2016 gereageerd door eiser te wijzen op de beschikbaarheid van nieuwsberichten op de gemeentelijke website en heeft hij verzocht om verduidelijking van het verzoek.

Verweerder stelde dat de rechtbank niet bevoegd was om te oordelen over de zaak, omdat de tenuitvoerlegging van een besluit tot openbaarmaking een feitelijke handeling is die onder de burgerlijke rechter valt. Eiser heeft echter volhard in zijn standpunt en heeft op 24 juni 2016 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft vervolgens de bevoegdheid van de bestuursrechter bevestigd en geoordeeld dat verweerder niet tijdig een besluit heeft genomen over de gevraagde informatie.

De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder op 12 april 2016 positief heeft beslist op het verzoek van eiser, maar dat er geen besluit is genomen over de vorm waarin de informatie geleverd kan worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maximale dwangsom van € 1.260,00 is verbeurd, omdat verweerder niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen. Eiser heeft ook recht op vergoeding van zijn proceskosten en verletkosten, die zijn vastgesteld op respectievelijk € 248,- en € 218,75. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een besluit te nemen over de wijze van verstrekking van de gevraagde informatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/5300

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. van Noort),
en

het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen, verweerder

(gemachtigde: mr. B.W. de Groot).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag voor het verstrekken van informatie op grond van de Wet hergebruik overheidsinformatie (hierna: Who).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2016.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is aan de zijde van verweerder [persoon] , werkzaam bij de Sim Groep, verschenen.

Overwegingen

1. Eiser heeft bij brief van 29 februari 2016 bij verweerder een verzoek ingediend om verstrekking van alle nieuwsberichten binnen de gemeente, inclusief de daarbij behorende publicatiedata, afbeeldingen, verantwoordelijke afdeling, en andere metadata. Hij heeft daarbij verzocht de informatie in een open formaat te verstrekken, zoals een database, xml‑bestand, JSON formaat, SQLite bestand of Acces. Hij wil nieuwsberichten van alle gemeenten bundelen op één website.
Op 7 april 2016 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld.
2. Bij brief van 12 april 2016 heeft verweerder eiser gewezen op de website van de gemeente waarop de nieuwsberichten worden geplaatst en dat eiser deze nieuwsberichten automatisch kan ontvangen door een RSS-feeds in te stellen. Voor zover eiser heeft verzocht de nieuwsberichten in een ander systeem te zetten, heeft verweerder eiser verzocht telefonisch dit verzoek te verduidelijken.
Op 26 mei 2016 heeft eiser verweerder opnieuw in gebreke gesteld. Daarin stelt eiser dat verweerder, ook na telefonisch contact op 21 april 2016 waarin hij te kennen heeft gegeven welke informatie hij zou willen verkrijgen, nog steeds geen besluit heeft genomen.
Op 24 juni 2016 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit.
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank niet bevoegd is. Hij voert daartoe aan dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) heeft overwogen dat de tenuitvoerlegging van een besluit tot openbaarmaking door het verstrekken van de betreffende documenten een feitelijke handeling is welke niet ter beoordeling van de bestuursrechter staat, maar van de burgerlijke rechter. Hij wijst daarbij onder andere op de uitspraak van de Afdeling van 9 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2529). Deze lijn moet volgens verweerder worden doorgetrokken naar de Who.
Voorts stelt verweerder dat eiser misbruik maakt van recht, omdat hij onnodig bij de bestuursrechter procedeert. Eiser heeft een gemachtigde die hem veelvuldig in Who‑zaken bijstaat en derhalve had moeten weten dat de bestuursrechter in casu niet bevoegd is. Voorts is eiser bekend met de gerechtelijke procedures, omdat hij veelvuldig procedeerde in Wob-zaken, waarbij het innen van dwangsommen het oogmerk leek te zijn, aldus verweerder.
Verder is volgens verweerder geen sprake van hergebruik als bedoeld in de Who. Eiser maakt met de gevraagde informatie geen nieuw product met een economische meerwaarde, aldus verweerder.
Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat bij brief van 12 april 2016 op het verzoek van eiser is besloten, nu daarin aan het verzoek is tegemoetgekomen door de nieuwsberichten, via de website, beschikbaar te stellen. Verweerder stelt dan ook tijdig een besluit te hebben genomen, zodat geen dwangsom is verschuldigd.
Voorts stelt verweerder dat het verzoek te ruim is geformuleerd.
3. Voordat kan worden toegekomen aan het beroep wegens het niet tijdig nemen van een besluit zal de rechtbank eerst de standpunten van verweerder over de bevoegdheid van de rechtbank en de ontvankelijkheid van eiser bespreken.
3.1
Anders dan verweerder ziet de rechtbank in de door eiser genoemde uitspraken van de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de bestuursrechter in onderhavige zaak niet bevoegd is. In dit geval gaat het niet om de situatie dat verweerder de toegekende documenten niet heeft verstrekt, maar om de vraag of verweerder de documenten op een andere manier had moeten verstrekken dan hij heeft gedaan. De wijze waarop de documenten moeten worden verstrekt is geregeld in de Who. De bestuursrechter acht zich derhalve bevoegd daarover te oordelen.
3.2
De rechtbank ziet in het door verweerder gestelde geen aanleiding te oordelen dat eiser, danwel zijn gemachtigde, misbruik van recht heeft gemaakt. Zoals hiervoor is overwogen is de bestuursrechter bevoegd, zodat eiser zich tot de juiste rechter heeft gewend. Voorts is de omstandigheid dat eiser veelvuldig op grond van de Wob zou hebben geprocedeerd, niet voldoende om aan te nemen dat hij misbruik maakt van recht. Ook geeft de wijze van procederen in deze zaak geen aanleiding om aan te nemen dat het innen van dwangsommen het oogmerk van eiser is geweest.
4. De rechtbank overweegt voorts als volgt.
4.1
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de Who in het onderhavige geval niet van toepassing is. Verweerder was dan ook gehouden op het verzoek van eiser een besluit te nemen. Vervolgens ligt de vraag voor of verweerder dat, en zo ja, of hij dat tijdig heeft gedaan.
4.2
Bij brief van 12 april 2016 heeft verweerder positief beslist op het verzoek van eiser om overheidsinformatie te mogen hergebruiken. De brief van 12 april 2016 is in zoverre dan ook een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Nu dit besluit binnen twee weken na de ingebrekestelling van 7 april 2016 is genomen, heeft verweerder in zoverre geen dwangsom verbeurd.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
4.3
Echter, verweerder heeft geen besluit genomen met betrekking tot de gevraagde vorm waarin de informatie geleverd kan worden. De rechtbank volgt het standpunt van eiser op dit punt dat voor wat betreft de vorm waarin de informatie geleverd kan worden verweerder in de brief van 12 april 2016 een verzoek tot precisering als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de Who aan eiser is gedaan. Daarbij heeft verweerder te kennen gegeven een persoonlijk gesprek met eiser te willen. De kennisgeving die volgens verweerder vervolgens aan eiser telefonisch zou zijn gedaan dat eiser alleen nog nader bericht zou ontvangen over de wijze van verstrekking, als na overleg met de ICT‑deskundige van de gemeente zou blijken dat de gewenste wijze van verstrekking mogelijk is, is geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en kan ook niet daarmee worden gelijkgesteld. Ingevolge artikel 4, derde lid, van de Who dient een afwijzing immers schriftelijk plaats te vinden. Op 26 mei 2016 heeft eiser verweerder nogmaals in gebreke gesteld. Verweerder heeft echter nog geen besluit genomen voor zover dat ziet op de vorm waarin de informatie wordt verstrekt. Na de eerste dag waarop ingevolge artikel 4:17, derde lid, van de Awb de dwangsom verschuldigd is, zijn meer dan 42 dagen verstreken. Daarom is de maximale dwangsom verbeurd. Ingevolge artikel 8:55c, gelezen in samenhang met artikel 4:17, tweede lid, van de Awb wordt de door het college verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.260,00
Het beroep is in zoverre gegrond.
5. Omdat de rechtbank het beroep gedeeltelijk gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 248,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom verschuldigd is.
Eiser heeft verzocht om vergoeding van verletkosten (in totaal € 218,75) in verband met het bijwonen van de zitting en de reistijd tussen zijn woning en de rechtbank. Eiser heeft dit bedrag nader onderbouwd en heeft het aantal bestede uren en het uurloon aannemelijk gemaakt. Nu deze verletkosten zijn aan te merken als redelijkerwijs gemaakte kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb en voorts niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan een proceskostenveroordeling met betrekking tot deze kosten achterwege moet blijven, ziet de rechtbank aanleiding de verletkosten vast te stellen op een bedrag van € 218,75.
Eiser heeft verder verzocht om vergoeding van zijn reiskosten. Gelet op artikel 1 van het Bpb is de rechtbank van oordeel dat de reiskosten voor het bijwonen van de zitting voor vergoeding in aanmerking komen. Deze kosten worden op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van het Bpb en artikel 11, eerste lid, onder c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 berekend naar het tarief van het openbaar vervoer, tweede klasse. Dit leidt tot een vergoeding van € 28,76.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond, voor zover dat ziet op het niet tijdig nemen van een besluit over de wijze waarop de gevraagde informatie kan worden verstrekt;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- stelt de door het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen verbeurde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht vast op € 1.260,00;
- draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op het verzoek van eiser voor zover dat ziet op de wijze waarop de gevraagde informatie kan worden verstrekt;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 495,51.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 december 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.