4.3Echter, verweerder heeft geen besluit genomen met betrekking tot de gevraagde vorm waarin de informatie geleverd kan worden. De rechtbank volgt het standpunt van eiser op dit punt dat voor wat betreft de vorm waarin de informatie geleverd kan worden verweerder in de brief van 12 april 2016 een verzoek tot precisering als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de Who aan eiser is gedaan. Daarbij heeft verweerder te kennen gegeven een persoonlijk gesprek met eiser te willen. De kennisgeving die volgens verweerder vervolgens aan eiser telefonisch zou zijn gedaan dat eiser alleen nog nader bericht zou ontvangen over de wijze van verstrekking, als na overleg met de ICT‑deskundige van de gemeente zou blijken dat de gewenste wijze van verstrekking mogelijk is, is geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en kan ook niet daarmee worden gelijkgesteld. Ingevolge artikel 4, derde lid, van de Who dient een afwijzing immers schriftelijk plaats te vinden. Op 26 mei 2016 heeft eiser verweerder nogmaals in gebreke gesteld. Verweerder heeft echter nog geen besluit genomen voor zover dat ziet op de vorm waarin de informatie wordt verstrekt. Na de eerste dag waarop ingevolge artikel 4:17, derde lid, van de Awb de dwangsom verschuldigd is, zijn meer dan 42 dagen verstreken. Daarom is de maximale dwangsom verbeurd. Ingevolge artikel 8:55c, gelezen in samenhang met artikel 4:17, tweede lid, van de Awb wordt de door het college verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.260,00
Het beroep is in zoverre gegrond.
5. Omdat de rechtbank het beroep gedeeltelijk gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 248,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom verschuldigd is.
Eiser heeft verzocht om vergoeding van verletkosten (in totaal € 218,75) in verband met het bijwonen van de zitting en de reistijd tussen zijn woning en de rechtbank. Eiser heeft dit bedrag nader onderbouwd en heeft het aantal bestede uren en het uurloon aannemelijk gemaakt. Nu deze verletkosten zijn aan te merken als redelijkerwijs gemaakte kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb en voorts niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan een proceskostenveroordeling met betrekking tot deze kosten achterwege moet blijven, ziet de rechtbank aanleiding de verletkosten vast te stellen op een bedrag van € 218,75.
Eiser heeft verder verzocht om vergoeding van zijn reiskosten. Gelet op artikel 1 van het Bpb is de rechtbank van oordeel dat de reiskosten voor het bijwonen van de zitting voor vergoeding in aanmerking komen. Deze kosten worden op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van het Bpb en artikel 11, eerste lid, onder c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 berekend naar het tarief van het openbaar vervoer, tweede klasse. Dit leidt tot een vergoeding van € 28,76.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond, voor zover dat ziet op het niet tijdig nemen van een besluit over de wijze waarop de gevraagde informatie kan worden verstrekt;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- stelt de door het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen verbeurde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht vast op € 1.260,00;
- draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op het verzoek van eiser voor zover dat ziet op de wijze waarop de gevraagde informatie kan worden verstrekt;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 495,51.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 december 2016.