ECLI:NL:RBDHA:2016:15997

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5743
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Sleeswijk Visser-de Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de aanvraag om afgifte van een Nederlands paspoort ten behoeve van een in Ghana geboren kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een in Ghana geboren vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Eiseres had een aanvraag ingediend voor de afgifte van een Nederlands paspoort, welke door de minister was geweigerd. De weigering was gebaseerd op het standpunt dat de identiteit van eiseres niet was vastgesteld en dat zij niet door haar vader, [persoon 2], was erkend, waardoor zij geen recht op het Nederlanderschap zou hebben.

Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de minister ten onrechte had aangenomen dat [persoon 2] niet als informant aanwezig was bij de geboorteaangifte. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 6 november 2001 is geboren en dat haar moeder op 3 januari 2014 een aanvraag voor een Nederlands paspoort heeft ingediend. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres overwogen, waaronder de overgelegde geboorteakte en de aanwezigheid van [persoon 2] bij de aangifte.

De rechtbank oordeelde dat de minister ten onrechte had geconcludeerd dat de geboorteakte niet als bewijs kon dienen voor de erkenning door [persoon 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op basis van de overgelegde documenten en de geldende wetgeving recht heeft op het Nederlanderschap. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat aan eiseres een Nederlands paspoort moet worden verstrekt. Tevens is de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/5743

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , Ghana, eiseres

(gemachtigde: mr. I.M. Hagg),
en

de minister van Buitenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder

(gemachtigde: mr. I.S. IJserinkhuijsen).

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd de aanvraag om afgifte van een Nederlands paspoort ten behoeve van eiseres in behandeling te nemen.
Bij besluit van 30 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft op 14 oktober 2016 aanvullende gronden ingediend.
Verweerder heeft een aanvullend verweerschrift ingediend.
Eiser heeft op 18 november 2016 aanvullende gronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2016.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 1] als waarnemer van haar gemachtigde. Tevens waren [persoon 2] en de tolk voor de Ghanese taal K. Mensah aanwezig.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is op [geboortedatum 1] 1996 te [geboorteplaats] (Ghana) geboren uit [persoon 3] (hierna: de moeder), die op dat moment niet was gehuwd. De moeder heeft op 3 januari 2014 voor eiseres, haar destijds nog minderjarige dochter, een Nederlands paspoort aangevraagd bij de Nederlandse Ambassade te [plaats] . Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij ten tijde van de aangifte van haar geboorte op 6 november 2001 is erkend door [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ), die op 8 februari 1991 het Nederlanderschap heeft verkregen. Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), zoals dat vóór 1 april 2003 luidde, heeft zij door de erkenning door een Nederlandse man het Nederlanderschap verkregen, zo stelt eiseres. Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit niet in behandeling genomen reeds omdat de identiteit van eiseres niet was komen vast te staan.
2. Bij het bestreden besluit is verweerder teruggekomen van zijn standpunt dat de identiteit van eiseres niet is komen vast te staan. Evenwel heeft hij de weigering een Nederlands paspoort te verstrekken gehandhaafd, omdat niet is komen vast te staan dat eiseres door [persoon 2] is erkend en zij dus ook niet daaraan het Nederlanderschap heeft ontleend.
Verweerder heeft aan zijn standpunt dat niet is gebleken dat eiseres door [persoon 2] is erkend het volgende ten grondslag gelegd.
Indien de ouders van een kind in Ghana niet met elkaar gehuwd zijn, ontstaat er ingevolge artikel 9 van de Ghanese Registration of Births and Deaths Act (RBD Act) tussen de vader en het kind een familierechtelijke betrekking indien de vader, samen met de moeder, de geboorteaangifte als informant heeft gedaan bij de Registrar of Births and Deaths (hierna: Registrar). Deze handeling kan als een erkenning worden aangemerkt en wordt in Nederland in beginsel erkend.
In bezwaar heeft eiseres een nieuwe certified copy van haar geboorteakte overgelegd, afgegeven op 8 april 2015. In deze certified copy zijn haar namen als [eiseres] vermeld en is vermeld dat de geboorte op 6 november 2001 werd geregistreerd. Voorts is [persoon 2] vermeld als vader en informant. In de margin van deze certified copy komen de data 30 oktober 2001 en 1 oktober 2001 voor. Deze laatste datum berust kennelijk op een typefout. Hier dient 1 november 2001 te staan. De akte is op 29 april 2015 voorzien van een legalisatie door een Ghanese notaris. Op 11 mei 2016 laat de Registrar aan de ambassade weten dat de nieuwe certified copy van de geboorteakte een authentieke kopie is.
Aangezien het de ambassade echter bekend is dat de Registrar in Ghana niet altijd even zorgvuldig te werk gaat wat betreft de vermelding van de informant en of de informant wel of niet aanwezig was ten tijde van de registratie van de geboorte, vraagt de ambassade om aanvullend bewijs waaruit moet blijken dat de informant in Ghana was ten tijde van de registratie.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de eerste datum in de margin van de geboorteakte de datum is waarop de informant het formulier bij de Registrar heeft ingevuld. Normaal gesproken is dat dezelfde dag of een dag/paar dagen eerder dan de dag van registratie van de geboorte. In de geboorteakte van belanghebbende komen drie data voor, te weten 6 november 2001 (de datum van registratie van de geboorte), 30 oktober 2001 en 1 november 2001 (in de margin).
Gelet op het feit dat [persoon 2] , blijkens de door hem overgelegde bewijsstukken reeds op 28 oktober 2001 vanuit [geboorteplaats] naar Amsterdam is vertrokken en derhalve op alle data die in de certified copy van de geboorteakte staan vermeld niet aantoonbaar in Ghana was, stelt verweerder dat hij niet de informant kan zijn geweest. [persoon 2] heeft ook niet exact aangegeven op welke datum hij dan wèl bij de Registrar in persoon is verschenen. De geboorteakte van belanghebbende kan derhalve niet dienen als bewijs dat de heer [persoon 2] belanghebbende op 6 november 2001 (of op 30 oktober 2001 of 1 november 2001) heeft erkend. Dit betekent dat niet met voldoende zekerheid geconcludeerd kan worden dat eiseres het Nederlanderschap heeft ontleend aan artikel 4, eerste lid, van de RWN, zoals dat luidde tot 1 april 2003. Er bestaat gerede twijfel aan de inhoud van de geboorteakte van belanghebbende, aldus verweerder.
Verweerder verwijst daarbij naar het grote belang dat de wetgever blijkens de Memorie van Toelichting bij de Paspoortwet (TK 20 393 (R 1343), nr. 3) hecht aan het bevorderen van het behoud van het vertrouwen in de Nederlandse
reisdocumenten in het internationale verkeer, met name vanwege de onmisbare rol die deze documenten vervullen als een bewijs op het eerste gezicht van identiteit en nationaliteit. De Staat die het document heeft afgegeven garandeert immers ten opzichte van andere staten dat de houder zijn onderdaan is. Het verstrekken van Nederlandse reisdocumenten aan personen van wie de nationaliteit niet boven alle twijfel verheven is, ondergraaft het vertrouwen in dergelijke reisdocumenten per definitie. Ingeval van twijfel ten aanzien van de nationaliteit van de aanvrager van een Nederlands reisdocument kan mitsdien niet tot verstrekking ervan worden overgegaan.
3. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat [persoon 2] bij de geboorteaangifte niet als informant aanwezig was. Ten onrechte is verweerder dan ook tot de conclusie gekomen dat eiseres niet door [persoon 2] is erkend en dus niet de Nederlandse nationaliteit door erkenning door een Nederlandse man heeft verkregen.
Eiseres stelt dat [persoon 2] als informant bij de aangifte van de geboorte aanwezig was, op bijvoorbeeld 26 oktober 2001, dat de datum in de margin 30 oktober 2001 betreft de controle op districtsniveau (DRA), dat de datum in de margin 1 oktober 2001 (lees:1 november 2001) ziet op de controle op regionaal niveau (RRA) en dat pas na het voltooien van deze twee controles, in dit geval 6 november 2001, de geboorte daadwerkelijk wordt geregistreerd.
4. Verweerder stelt in zijn verweerschrift dat de eerste datum in de margin, 30 oktober 2001 de datum van aangifte van de geboorte is, waarbij de aangifte samen met de ambtenaar op districtsniveau (DRA) is ingevuld. De tweede datum, 1 november 2001, betreft de controle op regionaal niveau (RRA). Daarna worden de stukken geretourneerd aan de ambtenaar op districtsniveau, die de geboorteakte registreert in het geboorteregister. Dat laatste is de registratiedatum (date of registration), in dit geval 6 november 2001.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Artikel 100, eerste lid, van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek (BW) luidt:
Een buitenslands tot stand gekomen onherroepelijke rechterlijke beslissing waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming zijn vastgesteld of gewijzigd, wordt in Nederland van rechtswege erkend, tenzij:
a. er voor de rechtsmacht van de rechter kennelijk onvoldoende aanknoping bestond met de rechtssfeer van diens land;
b. aan die beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of
c. de erkenning van die beslissing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.
Artikel 101, eerste en tweede lid, van Boek 10 van het BW luidt:
1. Artikel 100 leden 1, onder b en c, 2 en 3 van dit Boek is van overeenkomstige toepassing op buitenslands tot stand gekomen rechtsfeiten of rechtshandelingen waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte.
2. De weigeringsgrond, bedoeld in artikel 100 lid 1, onderdeel c, van dit Boek doet zich met betrekking tot de erkenning in elk geval voor
a. indien deze is verricht door een Nederlander die naar Nederlands recht niet bevoegd zou zijn het kind te erkennen;
b. indien, wat de toestemming van de moeder of het kind betreft, niet is voldaan aan de vereisten van het recht dat ingevolge artikel 95 lid 4, van dit Boek toepasselijk is, of
c. indien de akte kennelijk op een schijnhandeling betrekking heeft.
5.2.
Niet in geschil is dat de weigeringsgronden van artikel 101, tweede lid, van Boek 10 van het BW zich niet voordoen. In geschil is enkel of er sprake is van een buitenslands, namelijk in Ghana, verrichte rechtshandeling van erkenning van eiseres, die is neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte.
5.3.
Artikel 9 van de Ghanese RBD Act luidt:
Where the paternity of any child is in doubt
a. a) no person shall as the putative father of the child be required to give information concerning the birth of the child, and
b) the registrar shall not enter the name of any person as father of the child exept at te joint request of the mother and the person acknowledging himself to be the father of the child, and that person shall in that case sign the register together with the mother.
5.4.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit artikel 9, aanhef en onder b, van de Ghanese RBD Act volgt dat, indien de ouders van een kind in Ghana niet met elkaar zijn gehuwd, tussen de vader en het kind een familierechtelijke betrekking ontstaat indien de vader, samen met de moeder, de geboorteaangifte als informant heeft gedaan bij de Registrar of Births and Deaths en dat deze handeling als een erkenning kan worden aangemerkt, die in Nederland in beginsel wordt erkend.
Het standpunt van eiseres dat artikel 9 van de Ghanese RBD Act niet van toepassing is omdat het vaderschap van het kind niet in twijfel is, volgt de rechtbank niet. Nu de moeder ten tijde van de geboorte van eiseres niet was gehuwd, stond het juridisch vaderschap bij de aangifte niet vast. Het betoog van eiseres in dit verband dat verweerder (ook) had moeten beoordelen of er een erkenning van eiseres naar Ghanees gewoonterecht heeft plaatsgevonden, volgt de rechtbank evenmin, nu [persoon 2] heeft verklaard dat hij eiseres volgens het geschreven Ghanese recht ten overstaan van de Registrar heeft erkend. Dat daarnaast ook een feest ter gelegenheid van de erkenning, een zogenaamde naamgevingsceremonie, heeft plaatsgevonden, staat daar los van.
5.5.
De rechtbank stelt vast dat in de op 8 april 2015 afgegeven certified copy van de geboorteakte van eiseres bij “date of registration” is vermeld 6 november 2001 en dat bij “margin” is vermeld: DRA/0201/30/10/01/86092/RRA/01/10/01/85937. Tussen partijen is niet in geschil dat voor RRA01/10/01 moet worden gelezen: RRA/01/11/01. Verder stelt de rechtbank vast dat deze laatstbedoelde datum, 1 november 2001, wel correct was vermeld als RRA/01/11/01 in de aanvankelijk door eiseres bij de aanvraag overgelegde certified copy (waarin de naam van eiseres niet volledig was vermeld).
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door eiseres overgelegde geboorteakte niet kan dienen als bewijs dat [persoon 2] eiseres bij de geboorteaangifte heeft erkend, omdat hij niet als informant aanwezig kan zijn geweest bij de geboorteaangifte. Nu verweerder zelf het standpunt heeft ingenomen dat niet in Ghanese regelgeving is vastgelegd waarop de in de margin van de geboorteakte vermelde data betrekking hebben en voorts dat het hem bekend is dat de Registrar in Ghana niet altijd even zorgvuldig te werk gaat wat betreft de vermelding van de aanwezigheid van de informant, kan uit de enkele vermelding in de margin op de certified copy achter “DRA” van de datum “30/10/01” niet de conclusie worden getrokken dat dit de datum moet zijn waarop de betrokkenen voor de Registrar zijn verschenen om de geboorteaangifte te doen. Uit deze vermelding kan niet méér worden afgeleid dan dat op 30 oktober 2001 door de Registrar op districtsniveau enige handeling is verricht. Nu voorts niet in geschil is dat [persoon 2] gedurende ongeveer zes weken voorafgaande aan 28 oktober 2001 in Ghana heeft verbleven en op 28 oktober 2001 per vliegtuig naar Amsterdam is vertrokken, bestaat geen gegronde reden om de juistheid van de in de certified copy van de geboorteakte (tevens als vader) vermelde informant, [persoon 2] , in twijfel te trekken.
Aan het voorgaande doet niet af het ongedateerde stuk dat verweerder bij zijn aanvullend verweerschrift heeft overgelegd en waarboven is geschreven “ontvangen van de ambassade [plaats] ”, nu de status van dit document onduidelijk is gebleven. Bovendien wordt in dit stuk gesproken over “de datum in de margin”, terwijl er meerdere data in de margin van de geboorteakte van eiseres zijn vermeld.
5.7.
Het voorgaande betekent dat eiseres met de overlegging van de certified copy van haar geboorteakte heeft aangetoond dat zij op 6 november 2001, de datum waarop de geboorteakte is geregistreerd, door [persoon 2] van Nederlandse nationaliteit is erkend. Deze rechtshandeling wordt op grond van artikel 101, eerste lid, van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek in Nederland erkend. Daarmee heeft eiseres op grond van artikel 4, eerste lid, van de RWN, zoals dat op 6 november 2001 luidde, het Nederlanderschap verkregen. Verweerder heeft ten onrechte verstrekking van een Nederlands paspoort aan eiseres geweigerd.
5.8.
Het beroep is gegrond. Het betreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat aan eiseres een Nederlands paspoort dient te worden verstrekt.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.984,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit, bepaalt dat aan eiseres een Nederlands paspoort wordt verstrekt en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.984,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Sleeswijk Visser-de Boer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.