ECLI:NL:RBDHA:2016:16076

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
09/920342-11
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de termijn van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen na eerdere veroordeling

Op 22 december 2016 heeft de Rechtbank Den Haag, meervoudige kamer jeugdstrafzaken, uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 09/920342-11. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de termijn van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, die oorspronkelijk was opgelegd bij vonnis van 3 mei 2012, beoordeeld. De maatregel was eerder verlengd op 17 december 2015 en zou eindigen op 16 december 2016. De officier van justitie heeft in raadkamer op 8 december 2016 gepleit voor een verlenging van 7 of 8 maanden, terwijl de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw, geen bezwaar maakte tegen verlenging, maar hoopte op een kortere termijn.

De rechtbank heeft het advies van JJI Juvaid in overweging genomen, waaruit blijkt dat de veroordeelde zich goed heeft ontwikkeld, maar dat er nog geen stabiele basis is. De rechtbank concludeert dat de verlenging van de maatregel noodzakelijk is voor de veiligheid van anderen en in het belang van de verdere ontwikkeling van de veroordeelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat het recidiverisico als matig wordt ingeschat en dat verdere behandeling noodzakelijk is. De rechtbank heeft besloten de termijn van plaatsing in de inrichting voor jeugdigen met 7 maanden te verlengen, zodat de veroordeelde kan blijven werken aan zijn resocialisatie en behandeling.

De beslissing is genomen op basis van de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafrecht, en is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. De rechtbank benadrukt het belang van een goed doorlopen resocialisatietraject en de noodzaak van behandeling voor de toekomst van de veroordeelde.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/920342-11
Datum uitspraak: 22 december 2016
De rechtbank Den Haag, meervoudige kamer jeugdstrafzaken, heeft de volgende beslissing gegeven op de vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank van
3 november 2016, ingekomen ter griffie op 9 november 2016.

De vordering.

De vordering strekt tot verlenging met 9 maanden van de termijn van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd aan:

[verdachte]

[geboortedatum] 1995,
[adres]
[postcode] [woonplaats],
bij onherroepelijk geworden vonnis van deze rechtbank van 3 mei 2012.
De maatregel is op 18 mei 2012 ingegaan, laatstelijk bij beslissing van 17 december 2015 met 12 maanden verlengd en eindigt op 16 december 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van het dossier waartoe voormeld vonnis behoort alsmede van na te melden advies.

Het advies.

Het op grond van artikel 77t van het Wetboek van Strafrecht uitgebrachte advies
d.d. 19 oktober 2016, waarbij de in dat artikel bedoelde aantekeningen zijn overgelegd, strekt tot verlenging van de termijn van de maatregel voor de duur van 9 maanden.
Het advies is ondertekend door [vertegenwoordiger van de stichting].

De behandeling in raadkamer.

De officier van justitie mr. C.M. Offers heeft op 8 december 2016 in raadkamer gepersisteerd bij de vordering met dien verstande dat zij heeft geconcludeerd tot verlenging van de maatregel voor de duur van 7 of 8 maanden.
De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. I. Güclü, is op 8 december 2016 in raadkamer verschenen en gehoord. De veroordeelde heeft zich niet verzet tegen verlenging van de maatregel, maar aangegeven dat hij hoopt dat deze niet al te lang meer zal duren.
Hij heeft meegedeeld dat het goed gaat met hem en dat hij het fijn vindt dat hij zelfstandiger is en het grootste deel van de week kan werken, terwijl het weekendverlof ook goed verloopt. Bovendien is, aldus de veroordeelde, de relatie met zijn behandelaar goed.
De raadsvrouw heeft betwist dat wordt voldaan aan de juridische kaders. Het recidiverisico is zodanig dat niet wordt voldaan aan het gevaarscriterium. Ook is het, aldus de raadsvrouw, niet zo dat verlenging van de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de veroordeelde.
Nu een abrupte beëindiging van de maatregel echter lastig zou zijn voor het STP-traject, bepleit de raadsvrouw primair verlenging van de termijn voor de duur van
3 maanden en subsidiair voor de duur van 6 maanden.
Op 8 december 2016 zijn in raadkamer ook verschenen en gehoord, de vader van de veroordeelde en mevrouw [psycholoog] verbonden aan Intermetzo
JJI Lelystad.

Beoordeling van de vordering.

De rechtbank acht zich voldoende ingelicht door het advies, de daarbij overgelegde aantekeningen en het verhandelde in raadkamer.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of aan de wettelijke vereisten voor verlenging van de maatregel wordt voldaan.
De maatregel kan op grond van artikel 77t, derde lid, juncto artikel 77s, eerste lid, sub b
en c, Wetboek van Strafrecht slechts worden verlengd indien:
- de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd ter zake van een
misdrijf, dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het
lichaam van één of meer personen,
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de
verlenging van de maatregel eist, en
- de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de
veroordeelde.
Aan het eerste criterium is voldaan nu de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd ter zake van een diefstal met geweld, derhalve een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen
Ten aanzien van de overige twee criteria is van belang dat uit het advies van JJI Juvaid - kort samengevat - onder meer het volgende blijkt.
De veroordeelde heeft zich goed ontwikkeld gedurende de PIJ-maatregel. Zeker wat betreft inzichten en vaardigheden heeft hij veel gewonnen. Er is echter nog geen sprake van een stabiele basis, wat te zien is aan zijn functioneren waarin er regelmatig sprake is van een (lichte) terugval in gedrag. Zodra de veroordeelde getriggerd wordt in zijn wantrouwen, roept dit spanning op en slaagt hij er niet in geleerde inzichten en vaardigheden toe te passen.
Inzet van de behandeling in het vervolgtraject van de veroordeelde is het bewerken van de kernproblematiek waardoor hij beter bestand is tegen stress (tegenslag, moeilijkheden) en bij spanning geleerde inzichten en vaardigheden weet toe te passen. De ontwikkeling van meer stabiel functioneren en het resocialisatieproces kunnen, mits goed op elkaar afgestemd, goed samengaan. De inschatting is wel dat hiervoor nog enige tijd nodig is en dat de
PIJ-maatregel hiervoor het geëigende kader is.
Recent is het recidiverisico opnieuw getaxeerd en het wordt onder de huidige omstandigheden als matig ingeschat. Een goed doorlopen resocialisatietraject en een behandeleffect ten aanzien van de kernproblematiek zijn noodzakelijk om het recidiverisico op de langere termijn verder te verlagen.
De deskundigen stellen dat voortzetting van de behandeling in het kader van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, in eerste instantie residentieel, in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de veroordeelde wordt geacht en vereist is met het oog op de veiligheid van derden. Gelet op de aard en de omvang van het recidiverisico achten zij het noodzakelijk dat de veroordeelde de komende tijd verder gaat werken aan de genoemde behandeldoelen. Het resocialisatietraject in de vorm van meerdaags onbegeleid verlof zal worden voortgezet en een Scholings- en Trainings Programma (STP) zal ingezet moeten worden. De veroordeelde heeft hiervoor zeker nog 9 maanden nodig, aldus het advies.
Tijdens de behandeling in raadkamer heeft [psycholoog], voornoemd, meegedeeld dat
de veroordeelde sinds zijn overplaatsing naar Lelystad een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Hij werkt gedurende het grootste deel van de week en houdt zich goed aan de gemaakte afspraken. Zij heeft voorts aangegeven dat de behandeling van de veroordeelde kan worden afgerond via STP, dat de reclassering een maatregelenrapport zal opstellen en dat voorts zal worden bekeken wat de beste woonplek voor de veroordeelde zal zijn.
De aanmelding bij het ROC Leiden is ook gedaan. Een periode van 6 maanden zou, volgens mevrouw Dekker, voldoende zijn om de behandeling af te ronden.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat nog steeds sprake is van recidiverisico en dat derhalve aan het gevaarscriterium is voldaan. Ook is er gezien het advies nog noodzaak om te behandelen.
De algemene veiligheid van personen eist derhalve de verlenging van de maatregel en de verlenging is in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de veroordeelde.
De rechtbank acht, een periode van een maand noodzakelijk om de voorbereiding van het STP en het opstellen van het plan door de reclassering te realiseren, waarna de veroordeelde vervolgens gedurende 6 maanden via STP zijn behandeling kan afronden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de termijn van de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met
7 maanden dient te worden verlengd.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Toepasselijke wetsartikelen.

Artikel 77s, 77t en 77u van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing.

De rechtbank verlengt de termijn van de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, zoals hierboven omschreven,
met 7 maanden.
Deze beslissing is gegeven te Den Haag door
mr. S.M. Borkent, kinderrechter, voorzitter,
mr. J.E.M.G. van Wezel, kinderrechter,
en mr. M.F.M. de Groot, kinderrechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2016.