ECLI:NL:RBDHA:2016:16141

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 6550
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. van Zeben-de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële bijdrage aan de Nederlandse Orde van Advocaten door een in Duitsland gevestigde advocaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Rechtsanwalt uit Düsseldorf, en de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA). De eiser was in Nederland ingeschreven op het tableau van de NOvA en kreeg een financiële bijdrage van € 790,- opgelegd voor het jaar 2016. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze bijdrage, maar de NOvA verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet heeft aangetoond dat zijn bruto-inkomen in 2014 gelijk was aan of lager was dan € 32.500,-, wat bepalend is voor de indeling in categorie 1 voor de financiële bijdrage. De rechtbank oordeelde dat de regelgeving van de Advocatenwet, de Verordening op de advocatuur (Voda) en de Regeling op de advocatuur (Roda) van toepassing zijn op de eiser, ongeacht zijn inschrijving op het tableau. De rechtbank concludeerde dat de financiële bijdrage rechtmatig was en dat er geen strijd was met het territorialiteitsbeginsel of het vrij verkeer van diensten. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/6550

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2016 in de zaak tussen

mr. [eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.F.M.J. Mathijsen),
en

de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten, verweerder

(gemachtigde: mr. M.E. Veenboer).

Procesverloop

Bij besluit van 25 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de financiële bijdrage 2016 van € 790,- (categorie 1) bij eiser in rekening gebracht ter dekking van de kosten van de Nederlandse orde van advocaten (NOvA).
Bij besluit van 6 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2016.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam], kantoorgenoot van gemachtigde van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1
.De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is Rechtsanwalt, kantoorhoudende te Düsseldorf, Duitsland. Met ingang van 16 juni 2014 staat eiser tevens ingeschreven op het tableau van de NOvA, zodat hij ook in Nederland zijn werkzaamheden kan uitoefenen. Het geschil gaat over de aan eiser opgelegde financiële bijdrage ter dekking van de kosten van de NOvA voor kalenderjaar 2016.
2. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Advocatenwet worden de advocaten ingeschreven op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten.
Ingevolge artikel 2a van de Advocatenwet is degene die in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of in Zwitserland, hierna te noemen staat van herkomst, gerechtigd is zijn beroepswerkzaamheid uit te oefenen onder de benaming advocaat of een daarmee overeenkomstige benaming in de taal of in de talen van de staat van herkomst, bevoegd te verzoeken te worden ingeschreven als advocaat, indien hij een document overlegt waaruit blijkt dat hij gedurende ten minste drie jaar daadwerkelijk en regelmatig in Nederland in het Nederlandse recht, met inbegrip van het gemeenschapsrecht als advocaat werkzaam is geweest. Onder daadwerkelijk en regelmatig werkzaam wordt verstaan de daadwerkelijke uitoefening van de werkzaamheid zonder andere dan de in het dagelijks leven normale onderbrekingen.
Ingevolge artikel 16h, eerste lid, van de Advocatenwet heeft degene die niet met inachtneming van artikel 1 is ingeschreven, maar die wel in een andere lidstaat van de Europese Unie (EU) of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of in Zwitserland hierna te noemen staat van herkomst, gerechtigd is zijn beroepswerkzaamheid uit te oefenen onder de benaming advocaat of een daarmee overeenkomstige benaming in de taal of in de talen van de staat van herkomst, het recht om permanent dezelfde werkzaamheden uit te oefenen als de overeenkomstig artikel 1 ingeschreven advocaat nadat hij zich heeft laten inschrijven op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten.
Ingevolge artikel 16k, eerste lid, van de Advocatenwet, is de advocaat bedoeld in het eerste lid van artikel 16h voor alle werkzaamheden die hij in Nederland uitoefent aan dezelfde beroeps- en gedragsregels alsmede aan dezelfde voorwaarden onderworpen als de advocaat die overeenkomstig artikel 1 is ingeschreven, met inbegrip van de verordeningen genoemd in artikel 28.
Ingevolge artikel 28, tweede lid, aanhef en onder e, van de Advocatenwet stelt het college van afgevaardigden bij of krachtens verordening regels betreffende de huishouding en de organisatie van de Nederlandse orde van advocaten.
In artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Advocatenwet is bepaald dat de verordeningen verbindend zijn voor de advocaten ingeschreven op het tableau, bedoeld in het eerste lid van artikel 1 van de Advocatenwet.
Ingevolge artikel 32, tweede lid, van de Advocatenwet stellen het college van afgevaardigden en de vergadering der orde in het arrondissement jaarlijks de bedragen vast, die de leden ter dekking van de door de Nederlandse orde van advocaten, onderscheidenlijk door de orde te maken kosten moeten bijdragen.
Ingevolge artikel 2.26 van de Verordening op de advocatuur (Voda) is de advocaat die op 1 januari van enig jaar op het tableau staat ingeschreven, voor dat jaar de financiële bijdrage ten volle verschuldigd ter dekking van de door de Nederlandse orde van advocaten te maken kosten, bedoeld in artikel 32, tweede lid, van de Advocatenwet.
Ingevolge artikel 2.27, eerste lid onder a, van de Voda doet de algemene raad het college van afgevaardigden jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de financiële bijdrage, die kan verschillen naar gelang van de hoogte van het bruto-inkomen uit arbeid van de advocaat in het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de financiële bijdrage verschuldigd is. Krachtens het tweede lid kan de algemene raad regels stellen voor de wijze van berekening van het bruto-inkomen uit arbeid.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling op de advocatuur (Roda), wordt een advocaat in categorie 1 ingedeeld voor de financiële bijdrage, bedoeld in artikel 32, tweede lid, van de Advocatenwet, behoudens de in het tweede lid bedoelde gevallen.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Roda wordt voor de financiële bijdrage, bedoeld in artikel 32, tweede lid, van de Advocatenwet in categorie 2 ingedeeld: de advocaat a. wiens bruto-inkomen in het tweede jaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar gelijk was aan dan wel lager dan € 32.500, of b. die op 1 januari van het desbetreffende jaar in totaal nog geen drie jaar op het tableau stond ingeschreven.
Ingevolge artikel 2, derde lid, van de Roda is een indeling in categorie 2 uitsluitend op grond van het tweede lid, onderdeel b, niet van toepassing op de advocaat die is ingeschreven op grond van artikel 1 jo. artikel 2a van de Advocatenwet.
Ingevolge artikel 2, vierde lid, van de Roda is op de advocaat die op 1 januari van het desbetreffende jaar op grond van artikel 16h van de Advocatenwet staat ingeschreven, het bepaalde in het eerste en tweede lid, onderdeel a, van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Roda omdat het bruto-inkomen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, alle bruto inkomsten uit arbeid, ongeacht of deze met de advocatuur samenhangen of niet, vermeerderd met een eventueel ontvangen WW-uitkering. Niet tot overige bruto inkomsten uit arbeid behoeven te worden aangemerkt:
a. pensioen-, VUT- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (WAO, WIA, etc.);
b. interestvergoedingen over ingebracht kapitaal in de praktijkvennootschap;
c. stakingswinst. Ingevolge het tweede lid van dat artikel vermeldt de advocaat het apart indien in het bruto-inkomen één van de in het eerste lid, onderdelen a tot en met c, genoemde elementen zijn begrepen.
Ingevolge het derde lid van dat artikel wordt, in aanvulling op het eerste lid, voor de
advocaat die de praktijk als zelfstandige uitoefent, de bruto praktijkwinst na aftrek van uitsluitend praktijkkosten mede tot het bruto-inkomen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, gerekend. Niet tot praktijkkosten worden gerekend:
a. fiscale aftrekposten waaronder zelfstandigenaftrek, investeringsaftrek, MKB vrijstelling etc.;
b. heffing premies volksverzekering op het inkomen van de zelfstandige;
c. premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering;
d. inkomstenbelasting op het inkomen van de zelfstandige.
Ingevolge het vierde lid van dat artikel wordt, in aanvulling op het eerste lid, voor de advocaat die de praktijk uitoefent door middel van een praktijkrechtspersoon, de bruto praktijkwinst na aftrek van uitsluitend praktijkkosten mede tot het bruto-inkomen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, gerekend. Niet tot praktijkkosten worden gerekend:
a. Het salaris van de advocaat/eigenaar der aandelen,
b. De direct op dit salaris betrekking hebbende sociale lasten en pensioenlasten en
c. De door de vennootschap verschuldigde vennootschapsbelasting.
Ingevolge het vijfde lid van dat artikel wordt, in aanvulling op het eerste lid, voor de advocaat die de praktijk in loondienst uitoefent mede tot het bruto-inkomen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, gerekend: alle inkomsten uit arbeid vóór heffing van premies volksverzekering en loon- of inkomstenbelasting. Hieronder wordt gerekend: alle inkomsten die onder de loonbelasting vallen - ook opties op aandelen - en de fiscale bijtelling auto van de zaak.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser ter bepaling van de hoogte van de financiële bijdrage die hij voor het jaar 2016 aan de NOvA verschuldigd is (de financiële bijdrage), moet worden ingedeeld in categorie 1, als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Roda. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser niet heeft aangetoond dat zijn bruto-inkomen in 2014 gelijk was aan of lager was dan
€ 32.500,-.
4. Eiser kan zich hiermee niet verenigen en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Eiser is op het tableau van de NOvA ingeschreven ingevolge artikel 16h van de Advocatenwet en niet ingevolge artikel 1. De Voda is, gelet op artikel 29 van de Advocatenwet niet van toepassing op eiser. Verweerder heeft ten onrechte niet in Nederland verworven inkomsten van het in Duitsland gevestigde Hem-Coll RAe mede als grondslag gebruikt voor bepaling van de omvang van de financiële bijdrage. Voorts is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:4, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nu de gevolgen van het besluit onevenredig zijn met het te dienen doel omdat de werkzaamheden van eiser uitsluitend vallen onder toezicht van de Bundesrechtsanwaltskammer (Brak) en niet onder toezicht van de NOvA. Door de Duitse verdiensten van eiser als grondslag te nemen voor de heffing van de financiële bijdrage aan de NOvA wordt het territorialiteitsbeginsel en daarmee met de Wet algemene bepalingen, artikel 43 van het Statuut voor het Koninkrijk (Statuut) geschonden. Voorts is het besluit in strijd met het vrij verkeer van diensten. Ook is het bestreden besluit in strijd het met gelijkheidsbeginsel. Ten slotte is het bestreden besluit in strijd met het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wegens strijd met het vrij verkeer van diensten.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Eiser betoogt dat, gelet op artikel 29 van de Advocatenwet, de Voda, en daarmee de Roda, niet op hem van toepassing zijn. De rechtbank volgt dit betoog niet. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat artikel 29 van de Advocatenwet zo gelezen moet worden dat bepalend is of de advocaat is ingeschreven op het tableau als bedoeld in artikel 1, waarbij het er niet toe doet krachtens welk artikel de advocaat op dat tableau is ingeschreven. Nu niet in geschil is dat eiser als 16h-advocaat is ingeschreven op het tableau, is de Voda ook op eiser van toepassing en faalt het betoog van eiser dat hij niet is gebonden aan regelgeving die ziet op financiële zaken en de financiering van de NOvA.
8. Gelet op het vorenstaande is artikel 2, vierde lid, van de Roda van toepassing, waarin artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Roda van overeenkomstige toepassing is verklaard. In laatstgenoemd artikel is bepaald dat voor de financiële bijdrage aan de NOvA indeling in categorie 1 mogelijk is voor degene wiens bruto-inkomen in het tweede jaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar gelijk was aan, dan wel lager was dan € 32.500. Aldus is in de Roda expliciet gemaakt dat voor advocaten uit andere EU-lidstaten indeling in de lagere categorie 2 louter mogelijk is op basis van beoordeling van hun bruto-inkomen. De mogelijkheid van een geslaagd beroep op artikel 2, tweede lid, onderdeel b van de Roda is voor hen immers uitgesloten. Nu in artikel 2, tweede lid, onderdeel a van de Roda niet is vermeld dat slechts het in Nederland vergaarde bruto-inkomen bij de berekening van de draagkracht mag worden betrokken, faalt eisers betoog dat uit de Advocatenwet, de Voda en de Roda blijkt dat zijn buitenlandse inkomen niet bij voormelde berekening mag worden betrokken. Daarbij komt dat – zoals verweerder terecht heeft betoogd – de financiële bijdrage volgt uit het enkele feit dat eiser is ingeschreven op het tableau en is zijn positie als 16h-advocaat gelijkwaardig aan die van de advocaat die is ingeschreven ingevolge artikel 1 van de Advocatenwet.
9. De grondslag voor de financiële bijdrage vormt de inschrijving op het tableau in Nederland. In beginsel gaat het daarbij om een vaste bijdrage voor iedere advocaat die ingeschreven is. De draagkracht van de advocaat is enkel van belang indien daarop een beroep wordt gedaan. Van strijd met de Advocatenwet is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Artikel 32, tweede lid, van die wet biedt de NOvA de ruimte voor het vaststellen van jaarbedragen ter dekking van de kosten. De bepalingen van de Voda en de Roda blijven binnen die ruimte. Van détournement de pouvoir, dan wel schending van het evenredigheidsbeginsel of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur, is naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake. Niet betwist is dat de bijdrage bestemd is ter dekking van de algemene kosten die de NOvA maakt ten behoeve van de (op 1 januari 2016) op het tableau in Nederland ingeschreven advocaten, zoals eiser. Deze taken zijn neergelegd in artikel 26 van de Advocatenwet. Daarmee is er een directe relatie tussen de hoogte van de financiële bijdrage en de bedoelde kosten van de NOvA. Zoals onder 8 is overwogen is de positie van eiser door inschrijving op het tableau gelijkwaardig aan die van de advocaat die is ingeschreven ingevolge artikel 1, eerste lid van de Advocatenwet, derhalve verkeert eiser niet in een nadeliger situatie dan deze andere advocaten. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat de gevolgen van het besluit onevenredig zijn voor eiser. Eiser heeft voorts niet betwist dat zijn totale bruto-inkomen uit arbeid hoger is dan € 32.500,-.
10. Het territorialiteitsbeginsel houdt in dat een Staat slechts bevoegdheden kan uitoefenen op zijn eigen grondgebied. Binnen de grenzen van de Staat heeft de Staat de exclusieve bevoegdheid om gezag uit te oefenen door regelgeving, uitvoering en toezicht. Zie onder meer de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 augustus 2008 (ECLI:NL:RBROT:2008:BG0281). Door het inkomen dat eiser buiten Nederland heeft verworven te betrekken bij de berekening van zijn draagkracht wordt naar het oordeel van de rechtbank geen inbreuk op dit beginsel gemaakt. Eiser wil immers in Nederland worden ingeschreven op het tableau, en de NOvA rekent daarvoor een bijdrage. Om in aanmerking te komen voor een lagere bijdrage wordt de totale draagkracht van eiser betrokken. Dit betekent, anders dan eiser stelt, niet dat in strijd wordt gehandeld met het territorialiteitsbeginsel. Uit artikel 3 van de Roda volgt immers
allebruto inkomsten uit arbeid tot het bruto-inkomen worden gerekend. Mede gelet op hetgeen onder 8 is overwogen mogen daar de in het buitenland verworven inkomsten meegerekend worden.
11. Ingevolge artikel 43, eerste lid, van het Statuut, draagt elk der landen zorg voor de verwezenlijking van de fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van het bestuur. Krachtens het tweede lid is het waarborgen hiervan aangelegenheid van het Koninkrijk. Van strijdigheid met deze bepaling, omdat in het kader van de financiële bijdrage aan de NOvA buiten Nederland verworven inkomsten worden betrokken bij eisers draagkracht, onder meer gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.
12. Artikel 56 van het VWEU verbiedt beperkingen op het vrij verrichten van diensten binnen de Unie ten aanzien van de onderdanen van lidstaten die in een andere lidstaat zijn gevestigd dan die, waarin degene is gevestigd te wiens behoeve de dienst wordt verricht. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat het vergemakkelijken van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven het uitgangspunt van de Vestigingsrichtlijn is. Dat daarvoor een financiële bijdrage wordt verlangd kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een ongeoorloofde belemmering van het vrije verkeer van diensten. Het staat eiser overigens vrij om zich niet in te schrijven op het Nederlandse tableau. In dat geval wordt van hem geen bijdrage verlangd.
13. Zoals verweerder heeft toegelicht, werd tot 2011 gebruik gemaakt van een andere controlesystematiek op de categorie-indeling. Voorheen moest een advocaat zelf aankruisen in welke categorie hij naar eigen zeggen ingedeeld diende te worden. Dit werd steekproefsgewijze gecontroleerd. Van degenen die niet onder de steekproef vielen kan niet met zekerheid gezegd worden of de aangegeven categorie-indeling de juiste was. Voor zover eiser met de overgelegde correspondentie over de bijdrage van 2011 betoogt dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, overweegt de rechtbank, gelet op het vorenstaande, dat eiser onvoldoende concreet heeft gemaakt dat sprake is van gelijke gevallen. Te meer nu eiser pas sinds 16 juni 2014 is ingeschreven op het tableau en van hem sinds 2015 een financiële bijdrage wordt verwacht en de advocaten waar eiser naar heeft verwezen in dat jaar niet meer ingeschreven stonden op het tableau.
14. Voor zover een beroep is gedaan op het EVRM overweegt de rechtbank dat eiser niet heeft gemotiveerd op welk artikel hij een beroep doet. Ook ter zitting is desgevraagd geen nadere concretisering naar voren gebracht. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de enkele stelling dat het bestreden besluit in strijd is met het algemene gedachtegoed van het EVRM.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.