ECLI:NL:RBDHA:2016:1622

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2016
Publicatiedatum
18 februari 2016
Zaaknummer
SGR 15/8008
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van schuldhulpverleningstraject en ongegrondverklaring beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2016 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiseres, die een bijstandsuitkering ontvangt, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had zich in maart 2012 aangemeld voor een schuldhulpverleningstraject op basis van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs). Het college beëindigde op 15 juni 2015 het schuldhulpverleningstraject van eiseres, omdat zij nieuwe schulden had gemaakt en niet voldeed aan de voorwaarden van de schuldregeling. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld. De rechtbank stelde vast dat eiseres niet of onvoldoende had voldaan aan haar verplichtingen, zoals het tijdig inleveren van noodzakelijke bewijsstukken en het niet aangaan van nieuwe schulden. Eiseres had ook geen belastingaangifte gedaan over de jaren 2011 tot en met 2014, wat haar afloscapaciteit had kunnen verhogen. De rechtbank concludeerde dat de beëindiging van het schuldhulpverleningstraject gerechtvaardigd was en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de verzoeker in het kader van schuldhulpverlening en de gevolgen van het niet naleven van afspraken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/8008

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2016 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: A. Aksu),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Darwish).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het schuldhulpverleningstraject van eiseres op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) beëindigd.
Bij besluit van 28 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2016.
Namens eiseres is haar zoon, [zoon], verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering en heeft zich in maart 2012 aangemeld voor een schuldhulpverleningstraject op grond van de Wgs. In de overeenkomst tot schuldregeling die eiseres op 22 maart 2012 heeft ondertekend is onder meer opgenomen dat zij verklaart ermee bekend te zijn dat zij gedurende de looptijd van de overeenkomst zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de schuldregelende instantie geen nieuwe schulden mag maken. Tevens is overeengekomen dat eiseres verplicht is zich aantoonbaar in te spannen om tot een verhoging van haar inkomen te komen teneinde haar schulden geheel dan wel voor een zo groot mogelijk gedeelte te voldoen.
1.2
Uit het schuldenoverzicht dat eiseres bij aanvang van het schuldhulpverleningstraject heeft ondertekend, blijkt dat zij onder meer een schuld van € 2.841,90 bij [zorgverzekering X] N.V. ([zorgverzekering X]) had.
1.3
Verweerder constateerde in 2013 dat eiseres nieuwe schulden had gemaakt. Uit de brief van verweerder van 27 maart 2013 blijkt verweerder op verzoek van eiseres een nieuw budgetplan heeft uitgewerkt. Verweerder heeft in deze brief medegedeeld dat eiseres alle schulden die niet in het lopende schuldhulpverleningstraject waren meegenomen uiterlijk 1 juli 2013 geheel moet hebben afgelost. Indien eiseres nieuwe schulden maakt, wordt het traject beëindigd.
1.4
Bij brief van 23 september 2013 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat haar uitkering vanaf 1 september 2013 te laag is om [zorgverzekering X] te kunnen betalen. Verweerder stopt daarom met ingang van 1 september 2013 met het uitvoeren van deze betalingen. Eiseres moet [zorgverzekering X] vanaf deze datum zelf betalen.
1.5
Op 18 oktober 2013 heeft verweerder de zoon van eiseres (hierna: de zoon) telefonisch geadviseerd om belastingaangiftes voor zijn moeder over de voorafgaande vijf jaar te doen omdat verwacht wordt dat zij een grote teruggave zal krijgen.
1.6
Op 6 januari 2014 heeft verweerder een hercontrole uitgevoerd. In de rapportage is opgenomen dat de zoon over de voorafgaande vijf jaren belastingaangifte voor eiseres gaat doen. Daarnaast is volgens de zoon sinds augustus 2013 een betaalachterstand bij [zorgverzekering X] van € 540,- ontstaan.
1.7
Bij brief van 14 november 2014 heeft verweerder eiseres verzocht om vóór 1 december 2014 onder meer bankafschriften over de periode van december 2013 tot en met november 2014, de jaarnota’s van haar energie- en waterleverancier en de kwijtscheldingsbesluiten van de Gemeentelijke en Regionale Belastingdiensten in te leveren. Verweerder heeft eiseres daarbij voorgehouden dat het schuldhulpverleningstraject kan worden beëindigd indien zij de documenten niet op tijd inlevert.
1.8
Bij brief van 26 november 2014 heeft incassobureau [incassobureau] aan verweerder medegedeeld dat [zorgverzekering X] het akkoord voor de schuldhulpverlening op 25 september 2014 heeft beëindigd omdat eiseres nieuwe schulden heeft gemaakt.
1.9
Op 24 april 2015 heeft verweerder een hercontrole uitgevoerd. In de rapportage is opgenomen dat uit contact met de Belastingdienst blijkt dat eiseres geen belastingaangifte heeft gedaan over de jaren 2011 tot en met 2014. Voorts is uit contact met [zorgverzekering X] en [incassobureau] gebleken dat eiseres nieuwe schulden heeft bij [zorgverzekering X]. Daarnaast zijn diverse gevraagde documenten niet ingeleverd. Verweerder heeft eiseres bij brief van 24 april 2015 medegedeeld dat, indien eiseres de nieuwe schulden niet spoedig betaalt, het schuldhulpverleningstraject kan worden beëindigd. Verweerder heeft voorts medegedeeld dat eiseres, anders dan afgesproken, geen belastingaangifte heeft gedaan. Verweerder heeft eiseres voorts verzocht om onder meer de onder 1.7 genoemde gegevens vóór 6 mei 2015 in te leveren.
2. Verweerder heeft het schuldhulpverleningstraject van eiseres bij het primaire besluit beëindigd en dit in het bestreden besluit gehandhaafd. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [zorgverzekering X] het akkoord op 25 september 2014 heeft ingetrokken omdat eiseres nieuwe schulden heeft gemaakt. Ook in maart 2013 waren nieuwe schulden ontstaan. Met de brief van 27 maart 2013 is een laatste poging ondernomen om het schuldhulpverleningstraject voort te zetten op voorwaarde dat eiseres de nieuwe schulden vóór 1 juli 2013 zelf zou aflossen. Dat is niet gelukt en eiseres heeft ook geen contact met verweerder opgenomen. Dat eiseres pas laat op de hoogte kwam van de intrekking van het akkoord door [zorgverzekering X], brengt niet met zich dat zij niet gehouden was om de afspraken in de brief van 27 maart 2013 na te komen, aldus verweerder. Verweerder stelt voorts dat in 2014 met eiseres is afgesproken dat zij de nieuwe schulden zou betalen met teruggaven van de Belastingdienst. De zoon zou zorg dragen voor de belastingaangiftes. Uit informatie van de Belastingdienst blijkt dat over de jaren 2011 tot en met 2014 nog steeds geen belastingaangifte is gedaan. Verweerder heeft tot slot aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres de bij brief van 24 april 2015 gevraagde stukken niet heeft ingeleverd. Omdat eiseres niet of onvoldoende heeft voldaan aan de verplichtingen van artikel 5 van de Beleidsregels schuldhulpverlening 2014 van de gemeente Den Haag (de Beleidsregels), is de schuldhulpverlening terecht beëindigd, aldus verweerder.
3. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte geen prioriteit heeft verleend aan de aflossing van de schulden bij [zorgverzekering X]. Verweerder heeft te hoge betalingen aan andere schuldeisers verricht, waardoor de zorgverzekering niet meer kon worden betaald. Er was bovendien wel voldoende financiële ruimte om de premies van [zorgverzekering X] te betalen. Doordat het niet mogelijk was om contact met verweerder op te nemen, is het schuldbemiddelingsproces gefrustreerd. Omdat eiseres niet aan verweerder kon melden dat zij een betalingsregeling van € 23,- per maand met [bedrijf Y] had getroffen, heeft verweerder zonder overleg € 207,- aan [bedrijf Y] betaald. Eiseres is daardoor financieel in het nauw gekomen. Eiseres is door de beëindiging van het schuldhulpverleningstraject onredelijk zwaar geraakt.
4.1
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wgs is de verzoeker verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
4.2
Artikel 5, tweede lid, van de Beleidsregels bepaalt dat de verzoeker verplicht is aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van schuldhulpverlening. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
a. het nakomen van gemaakte afspraken in het kader van de schuldhulpverlening;
b. het tijdig inleveren van voor de schuldhulpverlening noodzakelijke bewijsstukken. Hiervoor geldt dat altijd één hersteltermijn wordt geboden na verzuim;
c. geen nieuwe schulden aangaan;
d. het zich houden aan alle bepalingen en voorwaarden als genoemd in de overeenkomsten tot schuldregeling en budgetbeheer;
(…)
f. zoveel mogelijk afloscapaciteit creëren door het verruimen van inkomen, inzetten van beschikbaar vermogen en het minimaliseren van uitgaven, en deze afloscapaciteit te gebruiken ter delging van de schulden.
4.3
Ingevolge 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregels, kan het college, onverminderd de overige bepalingen in de Beleidsregels, besluiten tot beëindiging van de schuldhulpverlening. Het college besluit in ieder geval om de schuldhulpverlening te beëindigen indien de belanghebbende niet of in onvoldoende mate heeft voldaan aan één of meerdere verplichtingen als genoemd in artikel 5, tweede lid.
4.4
Artikel 9 van de Beleidsregels bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de verzoeker kan afwijken van de bepalingen van deze Beleidsregels, indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
5. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen belang heeft bij een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit. De rechtbank volgt verweerder niet in dit standpunt. Artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregels bepaalt namelijk dat het college geen schuldhulpverleningsaanbod doet indien de schuldhulpverlening minder dan drie jaar voorafgaande aan het verzoek voortijdig is beëindigd op grond van artikel 7, eerste lid, onder a van de Beleidsregels en er al sprake was van een schuldregeling. De rechtbank is daarom van oordeel dat procesbelang in ieder geval is gelegen in de mogelijkheid dat eiseres ook vóór afloop van de drie jaar opnieuw aan een schuldhulpverleningstraject kan deelnemen. Dat de beëindiging van het schuldhulpverleningstraject feitelijk niet ongedaan kan worden gemaakt doet daar niet aan af. Het beroep wordt daarom inhoudelijk beoordeeld.
6.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder in de eerste plaats aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd dat eiseres nieuwe schulden is aangegaan. Gelet op het dossier en het verhandelde ter zitting is tussen partijen niet in geschil dat gedurende het schuldhulpverleningstraject nieuwe schulden bij (onder meer) [zorgverzekering X] zijn ontstaan. Verweerder is daarom in beginsel gehouden het schuldhulpverleningstraject te beëindigen op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a in samenhang met artikel 5, tweede lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregels.
6.2
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat het ontstaan van de nieuwe schulden aan verweerder te wijten is. Verweerder heeft eiseres bij brief van 23 september 2013 medegedeeld dat de aflossingen aan [zorgverzekering X] niet meer door verweerder vanuit de bijstandsuitkering van eiseres worden betaald en dat zij [zorgverzekering X] zelf zal moeten betalen. Uit het verslag van de hoorzitting van 15 september 2015 blijkt dat eiseres – anders dan zij in bezwaar betoogde – bekend was met deze brief. De rechtbank is van oordeel dat eiseres zelf verantwoordelijk was voor het betalen van haar ziektekostenverzekering. Het ontstaan van een betalingsachterstand kan verweerder niet worden verweten. De stelling van eiseres dat verweerder ten onrechte prioriteit heeft verleend aan de aflossingen aan andere schuldeisers, doet aan het voorgaande niet af. Eiseres heeft immers ingestemd met de door verweerder opgestelde budgetplannen. Het betoog dat eiseres met verweerder contact heeft proberen op te nemen over dat zij een nieuwe betalingsregeling met [bedrijf Y] had getroffen, vindt geen steun in de stukken en wordt daarom gepasseerd.
7.1
Aan het bestreden besluit is tevens ten grondslag gelegd dat eiseres geen belastingaangifte over de jaren 2011 tot en met 2014 heeft gedaan. Uit het dossier volgt dat eiseres er door verweerder meermaals op is gewezen dat zij een hoge teruggave van de Belastingdienst zou kunnen krijgen indien zij belastingaangifte doet. In de brief van 7 januari 2014 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat teruggaven van de Belastingdienst een bron van inkomen zijn die moeten worden aangewend aan het betalen van schuldeisers. In het primaire besluit is opgenomen dat de zoon op 25 april 2014 telefonisch heeft medegedeeld dat hij eventuele teruggaven van de Belastingdienst niet zal aanwenden voor de schuldeisers. De rechtbank stelt vast dat de zoon dit niet heeft betwist en dat niet is gebleken dat belastingaangifte is gedaan.
7.2
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat eiseres onvoldoende medewerking heeft verleend aan de uitvoering van de schuldhulpverlening. Door geen belastingaangifte te doen, heeft zij zich immers niet ingespannen om zoveel mogelijk afloscapaciteit te creëren. Deze verplichting is opgenomen in artikel 9 van de overeenkomst tot schuldregeling, alsmede in artikel 5, tweede lid, aanhef en onder d van de Beleidsregels. Verweerder heeft het schuldhulpverleningstraject daarom terecht op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a in samenhang met artikel 5, tweede lid, aanhef en onder d en f, van de Beleidsregels beëindigd. De stelling van de zoon ter zitting dat hij eiseres vanwege zijn persoonlijke problemen niet kon helpen met de belastingaangifte, leidt niet tot een ander oordeel. Eiseres is immers zelf verantwoordelijk voor het goede verloop van het schuldhulpverleningstraject. Het ligt dan ook op haar weg om zonodig hulp van anderen in te schakelen. Dat zij dit heeft nagelaten, komt voor haar eigen risico.
8. Verweerder heeft tot slot aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres de gevraagde stukken niet heeft ingeleverd. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij brief van 14 november 2014 heeft verzocht om de onder 1.7 genoemde stukken vóór 1 december 2014 in te leveren. Verweerder heeft dit verzoek in de brief van 25 april 2015 herhaald en eiseres gevraagd de stukken vóór 6 mei 2015 alsnog in te leveren. Deze stukken bevinden zich niet in het dossier. Ter zitting heeft de zoon zich op het standpunt gesteld dat hij een deel van de gevraagde gegevens tijdig had ingeleverd. Omdat hij onder meer een deel van de gevraagde bankafschriften niet kon vinden, heeft hij verweerder schriftelijk verzocht om contact op te nemen indien verweerder deze stukken nodig had. Verweerder zou daarmee akkoord zijn gegaan. De rechtbank gaat voorbij aan dit betoog nu uit het dossier niet blijkt dat de gevraagde stukken volledig zijn ingeleverd en evenmin dat verweerder akkoord was met het ontbreken van een aantal documenten. Omdat niet is gebleken dat eiseres niet in staat was om de gevraagde gegevens in te leveren, is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a in samenhang met artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b, van de Beleidsregels gehouden was het schuldhulpverleningstraject te beëindigen.
9. Het beroep van eiseres op de hardheidsclausule slaagt niet. Weliswaar heeft de beëindiging van de schuldhulpverlening ernstige financiële gevolgen, maar dat levert op zichzelf geen bijzonder geval op als bedoeld in artikel 9 van de Beleidsregels.
10. Uit het voorgaande volgt dat verweerder het schuldhulpverleningstraject terecht heeft beëindigd.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Hammer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.