In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], en het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk. De zaak betreft de toepassing van de kostendelersnorm op de bijstandsuitkering van eisers, die met hun meerderjarige dochters [dochter 1] en [dochter 2] in dezelfde woning wonen. Verweerder had bij besluit van 23 juni 2015 medegedeeld dat de kostendelersnorm met ingang van 1 juli 2015 op de bijstandsuitkering van eisers zou worden toegepast. Dit besluit werd gehandhaafd in het bestreden besluit van 4 september 2015, waarin het bezwaar van eisers ongegrond werd verklaard.
Tijdens de zitting hebben eisers betoogd dat hun dochters niet meetellen voor de kostendelersnorm, omdat zij commerciële huurders zouden zijn. De rechtbank oordeelde echter dat deze stelling feitelijke grondslag mist, aangezien [dochter 1] en [dochter 2] bloedverwanten in de eerste graad van eisers zijn. De rechtbank concludeerde dat de uitzonderingen van artikel 22a van de Participatiewet niet van toepassing zijn en dat de kostendelersnorm terecht is toegepast.
De rechtbank heeft ook overwogen dat eisers geen expliciete aanvraag om bijzondere bijstand hebben ingediend, waardoor deze vraag buiten de omvang van het geding valt. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eisers ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. B. Hammer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier.