ECLI:NL:RBDHA:2016:1649
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Schorsing van besluit tot intrekking van drank- en horecavergunning wegens onvoldoende motivering en belangenafweging
Op 18 februari 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een horeca-exploitant, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn Drank- en Horecawet vergunning door de burgemeester van Leiden. De burgemeester had deze vergunning op 4 december 2015 ingetrokken vanwege slecht levensgedrag van de verzoeker, wat zou zijn gebleken uit verschillende controles en een sfeer-proces verbaal van de politie. Verzoeker betwistte de feiten en omstandigheden die aan de intrekking ten grondslag lagen en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.
Tijdens de zitting op 14 januari 2016 heeft de voorzieningenrechter het onderzoek geschorst om de burgemeester in de gelegenheid te stellen nadere gegevens over te leggen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er in beginsel sprake was van spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. Na beoordeling van de ingediende stukken en het verhandelde ter zitting, kwam de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de intrekking van de vergunning niet op een deugdelijke motivering berustte. Er was onvoldoende bewijs dat verzoeker zich schuldig had gemaakt aan slecht levensgedrag, en de voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker zich had ingespannen om aan de vereisten voor het exploiteren van zijn onderneming te voldoen.
De voorzieningenrechter besloot daarom het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen, het besluit van de burgemeester te schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar, en verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoeker. Tevens werd bepaald dat het griffierecht aan verzoeker diende te worden vergoed. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.