ECLI:NL:RBDHA:2016:16553

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
5 januari 2017
Zaaknummer
C/09/513120 / HA ZA 16-733
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.J. Hoekstra - van Vliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige aanleg van dakterras en privacybelangen van naburige eigenaar

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, vorderde eiser, eigenaar van een woning met tuin, dat gedaagden, eigenaren van een naastgelegen appartement, het dakterras zouden verwijderen. Eiser stelde dat de aanleg van het dakterras onrechtmatig was, omdat dit binnen twee meter van de erfgrens was aangelegd, in strijd met artikel 5:50 BW. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen de uitbreiding van het dakterras, dat door gedaagden was gerealiseerd op basis van een omgevingsvergunning. De rechtbank oordeelde dat de aanleg van het dakterras inderdaad onrechtmatig was, omdat het dakterras uitzicht bood op het erf van eiser, wat leidde tot schending van zijn privacy. De rechtbank verwierp het verweer van gedaagden dat zij met de aanleg rekening hadden gehouden met de privacy van eiser door een windscherm te plaatsen. De rechtbank oordeelde dat de vergunning voor de aanleg van het dakterras niet afdoet aan de civielrechtelijke aanspraken van eiser. Gedaagden werden veroordeeld om het dakterras en het windscherm te verwijderen binnen twee maanden, met een dwangsom van € 250 per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 25.000. Tevens werden gedaagden veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.289,95 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/513120 / HA ZA 16-733
Vonnis van 21 december 2016(bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat: mr. L.F. van Wijck te Zoetermeer,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat: mr. P.S. Kamminga te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde sub 1] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 juni 2016, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 24 augustus 2016, waarin een comparitie van partijen is bevolen;
  • het proces-verbaal van de descente en aansluitende comparitie van partijen van 1 december 2016, gehouden in en rondom de woningen van partijen aan de [adres 1] en [adres 2] te [plaats] .
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie van partijen is met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. Partijen hebben van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van de woning met achtergelegen tuin aan het adres [adres 1] te [plaats] .
2.2.
[gedaagde sub 1] c.s. is sinds 2014 eigenaar van het direct naast de woning van [eiser] gelegen dubbele bovenhuis aan het adres [adres 2] te [plaats] (verder: het appartement). Dit appartement beschikt sinds 2005 over een dakterras, gelegen op een gedeelte van het platte dak van het ondergelegen appartement, aan de achterzijde van de woning.
2.3.
De vorige eigenaren van het appartement van [gedaagde sub 1] c.s. (hierna: de verkopers) hebben in augustus 2013 een omgevingsvergunning aangevraagd bij de gemeente Den Haag voor een uitbreiding van het dakterras, het vernieuwen van het hekwerk van het balkon, alsmede het plaatsen van een stalen trap van de bovenste verdieping van het appartement naar het dakterras. Na die uitbreiding zou het dakterras het gehele platte dak beslaan. De vergunning is op 19 september 2013 verleend. In de beschikking van de gemeente Den Haag staat – voor zover relevant – het volgende vermeld:
“(…)
Ten slotte wijzen wij u erop dat deze vergunning aan u wordt verleend behoudens rechten van derden(…)”
2.4.
[eiser] heeft, nadat de vergunning was verleend, aan de verkopers verklaard bezwaar te hebben tegen uitbreiding van het dakterras en aangegeven zich daartegen te zullen verzetten. Desondanks hebben de verkopers de verleende omgevingsvergunning expliciet vermeld in de verkoopadvertenties voor het appartement. Daarop heeft [eiser] ook de verkopend makelaar aangeschreven over zijn bezwaren.
2.5.
Kort nadat [gedaagde sub 1] c.s. het appartement had gekocht en betrokken, heeft [eiser] zijn bezwaren tegen uitbreiding van het dakterras ook met hem besproken. Daarop zijn partijen tevergeefs in overleg getreden over een oplossing.
2.6.
In de zomer van 2015 heeft [gedaagde sub 1] c.s. het dakterras conform de afgegeven vergunning uitgebreid.
2.7.
Bij brieven van 11 december 2015 en 8 februari 2016 heeft de belangenhartiger van [eiser] [gedaagde sub 1] c.s. gesommeerd “de onrechtmatige aanwezigheid van het dakterras te beëindigen, door het hekwerk van het dakterras te verplaatsen tot twee meter uit de perceelgrens”, in verband met de privacy. [gedaagde sub 1] c.s. heeft aan deze sommatie geen gehoor gegeven.
2.8.
[gedaagde sub 1] c.s. is in december 2016 geëmigreerd naar Ierland. Hij gaat het appartement te koop zetten nadat duidelijkheid is verkregen over het onderhavige geschil.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – kort gezegd – dat de rechtbank [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • verbiedt het platte dak van de uitbouw aan de achterzijde van zijn appartement als dakterras te gebruiken en te betreden en hem te veroordelen alle zaken die op het gebruik van het dak als dakterras betrekking hebben en dat gebruik mogelijk maken, te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 500 per dag voor iedere dag dat [gedaagde sub 1] c.s. aan dat verbod of die veroordeling geen gehoor geeft;
  • veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde sub 1] c.s. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In geschil is of de aanleg van het dakterras door [gedaagde sub 1] c.s. onrechtmatig is jegens [eiser] . [eiser] stelt dat dat het geval is en beroept zich daarbij op artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek (verder : BW), dat bepaalt dat het zonder toestemming van de eigenaar van het naburige erf niet is toegestaan om binnen twee meter van de erfgrens balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op het naburige erf uitzicht geven. Er is ook feitelijk belang bij de vordering tot verwijdering van het dakterras, nu de inrichting ervan leidt tot onrechtmatige hinder in de vorm van verlies van privacy en zonlicht, aldus [eiser] . [gedaagde sub 1] c.s. betwist dat de aanleg van het dakterras onrechtmatig is. Niet alleen is er volgens vergunning aangelegd, maar ook met het privacybelang van [eiser] is voldoende rekening gehouden door in de hoek van het dakterras een plantentuin te plaatsen en vanaf de gevel een hoog ondoorzichtig windscherm aan te brengen op het eerste deel van de terrasrand, aldus [gedaagde sub 1] c.s.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat een dakterras een “soortgelijk werk” is als bedoeld in artikel 5:50 BW en dat het dakterras van [gedaagde sub 1] c.s. gelegen is binnen een afstand van twee meter van de erfgrens tussen de percelen van [eiser] en [gedaagde sub 1] c.s.. Voorts is tijdens de descente door de rechtbank vastgesteld dat het dakterras vol uitzicht biedt op het erf van [eiser] . [gedaagde sub 1] c.s. heeft niet betwist dat [eiser] [gedaagde sub 1] c.s. voorafgaand aan de aanleg van het dakterras heeft laten weten niet akkoord te gaan met de aanleg ervan. Derhalve concludeert de rechtbank dat de aanleg van het dakterras van [gedaagde sub 1] c.s. in de huidige vorm in strijd is met het bepaalde in artikel 5:50 BW en dat [eiser] terecht bezwaar heeft gemaakt tegen het dakterras in zijn huidige vorm.
4.3.
Het verweer van [gedaagde sub 1] c.s. dat hij eerst onrechtmatig handelt indien een belangenafweging tussen zijn belang bij het dakterras en het privacybelang van [eiser] in zijn nadeel uitvalt, kan hem niet baten. Dit standpunt vindt geen steun in het recht. Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 5:50 BW volgt dat de wetgever een zodanige algehele belangenafweging uitdrukkelijk heeft uitgesloten als vereiste voor onrechtmatigheid, ten faveure van de door de rechter eenvoudig toe te passen twee-meter-norm (MvA. II, Parl. Gesch. Boek 5, blz. 205). Het onrechtmatige karakter van het handelen van [gedaagde sub 1] c.s. is bij overschrijding van die twee-meter-norm dan ook in beginsel gegeven. Dat [gedaagde sub 1] c.s. beschikte over een omgevingsvergunning voor de bouw van het dakterras doet daaraan niet af, nu de vergunning ziet op andere (bestuursrechtelijke) aspecten. Niet voor niets wordt in de vergunning nadrukkelijk vermeld dat de vergunning wordt verleend “behoudens rechten van derden”. Daarmee worden civielrechtelijke aanspraken als de onderhavige bedoeld.
4.4.
[gedaagde sub 1] c.s. stelt zich, naar de rechtbank begrijpt, subsidiair op het standpunt dat sprake is van misbruik van recht aan de zijde van [eiser] . De rechtbank verwerpt dat verweer. Blijkens artikel 3:13 lid 2 BW kan een bevoegdheid worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of ingeval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. Die situatie doet zich hier echter niet voor. [eiser] heeft immers een rechtens te respecteren belang bij zijn verbodsvordering, nu de rechtbank heeft geconstateerd dat het dakterras van [gedaagde sub 1] c.s. na de uitbreiding een volledig en onbelemmerd zicht biedt op de gehele tuin van [eiser] , waardoor diens privacy wordt geschonden.
4.5.
Bij de descente is voorts duidelijk geworden dat het tijdens de aanleg van het dakterras vanuit de gevel aangebrachte hoge windscherm weliswaar ondoorzichtig is, zodat ter hoogte van dat scherm geen inkijk in de tuin van [eiser] mogelijk is, maar dat het scherm wel hinder veroorzaakt, omdat het (zon)licht wegneemt van het terras van [eiser] . Nu het hiervoor op grond van artikel 5:50 BW gegeven oordeel met zich brengt dat het terras en de daarbij behorende balustrade moeten worden verwijderd voor zover die zijn aangelegd binnen twee meter van de erfgrens, acht de rechtbank het, na afweging van de belangen van beide partijen, aangewezen dat ook het windscherm op grond van onrechtmatige hinder wordt verwijderd.
4.6.
Een en ander leidt dus tot de slotsom dat het terras niet kan blijven zoals het nu is. Voor zover [gedaagde sub 1] c.s. zich er op beroepen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat het nieuw aangelegde dakterras weer moet worden verwijderd, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Het enkele feit dat zowel met de aanleg als met de noodzakelijke verwijdering van het dakterras aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. kosten zijn gemoeid is onvoldoende. [eiser] heeft [gedaagde sub 1] c.s. immers voorafgaand aan de uitbreiding van het dakterras op de hoogte gesteld van zijn bezwaar, waarna [gedaagde sub 1] c.s. die uitbreiding desondanks heeft doorgezet. Daarmee heeft [gedaagde sub 1] c.s. het risico dat het dakterras alsnog moest worden verwijderd willens en wetens genomen.
4.7.
De slotsom luidt dat [gedaagde sub 1] c.s. gehouden is datgene te doen wat nodig is om de situatie weer in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5:50 BW te brengen; dat betekent feitelijk dat het terras dient te worden verwijderd voor zover het zich binnen twee meter van de erfgrens bevindt, inclusief de balustrade. Daarnaast dient het ondoorzichtige windscherm te worden verwijderd. Voor verdergaande maatregelen dan de hiervoor genoemde ziet de rechtbank geen aanleiding, nu [eiser] daarvoor onvoldoende heeft gesteld. Evenmin kan [gedaagde sub 1] c.s., zoals gevorderd, verboden worden het platte dak te betreden. In dat kader tekent de rechtbank aan dat [eiser] terecht geen verwijdering van de aangebrachte metalen trap heeft gevorderd, nu die op voldoende afstand van de erfgrens is geplaatst. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen zoals hierna vermeld, waarbij aan [gedaagde sub 1] c.s. een termijn van twee maanden wordt verleend om aan die veroordeling te voldoen. De gevorderde, hoofdelijke dwangsom zal worden beperkt tot € 250 per dag, met een maximum van € 25.000.
4.8.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten veroordeeld, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot als volgt:
  • griffierecht € 288,--
  • salaris advocaat € 904,-- (2 punten à tarief II)
  • explootkosten
Totaal € 1.289, 95

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. om het dakterras en het daarbij behorende hekwerk voor zover het zich bevindt binnen twee meter van de erfgrens met het perceel van [eiser] , alsook het ondoorzichtige windscherm, te verwijderen en verwijderd te houden, en wel binnen twee maanden na heden;
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk, in die zin dat als de één betaalt de ander in zoverre is bevrijd, tot betaling van een dwangsom van € 250 per dag dat [gedaagde sub 1] c.s. aan de veroordeling onder 5.1 geen gehoor geeft, met een maximum van € 25.000;
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s., eveneens hoofdelijk, in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.289, 95 ;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra - van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2016. [1]

Voetnoten

1.type: 2432