ECLI:NL:RBDHA:2016:1661

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2016
Publicatiedatum
19 februari 2016
Zaaknummer
4425329 \ CV EXPL 15-4306
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • J. van der Windt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident tussen Nederlandse en Belgische rechtspersoon met betrekking tot agentuurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter te Gouda zich gebogen over de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van een geschil tussen de besloten vennootschap Van Hogendorp B.V. (hierna: ATTC), gevestigd te Boskoop, en de naamloze vennootschap Vanhauwaert N.V., gevestigd te Kuurne, België. ATTC vorderde betaling van een hoofdsom van € 433.262,03, vermeerderd met rente en kosten, op basis van een agentuurovereenkomst die op 27 maart 2009 tussen partijen en Union N.V. was gesloten. Vanhauwaert betwistte de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en voerde aan dat de Belgische rechter bevoegd was, omdat zij in België is gevestigd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen forumkeuze was gemaakt door partijen en dat de bepalingen van de EEX-Vo nr. 1215/2012 van toepassing zijn. De rechter heeft de argumenten van Vanhauwaert overwogen, waarbij werd gesteld dat de betalingsverplichting volgens Belgisch recht moet worden beoordeeld. ATTC daarentegen stelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was op basis van artikel 7, aanhef en lid 1 sub a EEX-Vo 2012, omdat de vordering grotendeels bestond uit openstaande facturen.

Na beoordeling van de feiten en de toepasselijke wetgeving concludeerde de kantonrechter dat de Nederlandse rechter niet bevoegd was om van het geschil kennis te nemen. De rechter oordeelde dat de bevoegdheid moest worden afgeleid uit de hoofdregel van artikel 4 lid 1 EEX-Vo 2012, waarbij de woonplaats van de verweerder als uitgangspunt geldt. De kantonrechter verklaarde zich onbevoegd en veroordeelde ATTC in de kosten van het incident.

Uitspraak

Rechtbank den haag
Zittingsplaats Gouda
NK
Zaaknummer 4425329 \ CV EXPL 15-4306
VONNIS van de kantonrechter d.d. 11 februari 2016 in het bevoegdheidsincident in de zaak:
de besloten vennootschap Van Hogendorp B.V.,
gevestigd te Boskoop,
eisende partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
gemachtigde: mr. drs. T.E.J. Devens,
tegen
de naamloze vennootschap Vanhauwaert N.V.,
gevestigd te Kuurne (België),
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
gemachtigde: mr. S.B.A. Lhachmi.
Eisende partij wordt hierna aangeduid met de afkorting van haar handelsnaam “ATTC” en gedaagde partij als “Vanhauwaert”.

Procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding d.d. 19 augustus 2015;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende exceptie van onbevoegdheid en verzoek tot verwijzing ex artikel 71 Rv;
  • de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident;
  • de in het geding gebrachte producties.

Geschil in de hoofdzaak en exceptie van onbevoegdheid

ATTC vordert veroordeling van Vanhauwaert tot betaling van een hoofdsom van € 433.262,03, vermeerderd met rente en kosten. Aan deze vordering heeft ATTC ten grondslag gelegd dat Vanhauwaert (mede) uit hoofde van een op 27 maart 2009 tussen partijen in dit geding en Union N.V. (hierna: Union), een eveneens in België gevestigde rechtspersoon, gesloten overeenkomst (productie 2 bij de dagvaarding; hierna: de 3-partijen-overeenkomst) achterstallige provisie, schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging van de overeenkomst en klantvergoeding verschuldigd is. ATTC heeft deze overeenkomst expliciet als agentuurovereenkomst gekwalificeerd en zich op het standpunt gesteld dat de kantonrechter bevoegd is om van de zaak kennis te nemen.
Vanhauwaert heeft de vordering weersproken. Voor alle weren heeft zij de exceptie van onbevoegdheid opgeworpen. In dit verband heeft zij betwist dat de door ATTC aan haar vordering ten grondslag gelegde overeenkomst is te kwalificeren als agentuurovereenkomst, zodat de kantonrechter volgens haar niet bevoegd is. Vanhauwaert heeft verzocht om de zaak ex artikel 71 Rv te verwijzen naar de civiele kamer van deze rechtbank. Na deze verwijzing zou de civiele kamer zich volgens Vanhauwaert absoluut onbevoegd moeten verklaren, omdat de Belgische rechter bevoegd is om de zaak te beslissen.
ATTC heeft in het bevoegdheidsincident gemotiveerd verweer gevoerd.
De door partijen in het incident ingenomen standpunten zullen, voor zover nodig, in dit vonnis worden weergegeven en beoordeeld.

Beoordeling rechtsmacht

Het geschil van partijen heeft een internationaal karakter. Dit blijkt zowel uit het feit dat partijen in verschillende lidstaten van de Europese Unie (EU) zijn gevestigd als uit de tekst van de 3-partijen-overeenkomst die ATTC aan haar vordering in de hoofdzaak ten grondslag heeft gelegd. Hierin is het doel van de samenwerking tussen de drie partijen bij de overeenkomst als volgt omschreven:
Doel van deze samenwerking is de promotie, verkoop, levering, oplevering en ingebruikstelling van specifieke door de Belgische bedrijven geproduceerde vlas machines in de Russischtalige- en andere marktgebieden buiten België, Frankrijk en Nederland.
Blijkens de overeenkomst is ATTC binnen deze samenwerking belast met de exportactiviteiten in verband waarmee zij van de Belgische partijen commissie op door hen ontvangen betalingen als gevolg van binnen de groep gerealiseerde verkopen van (vlas)machines ontvangt.
Gelet op het internationale karakter van het geschil heeft de kantonrechter als aangezochte rechter te beoordelen of de Nederlandse rechter al dan niet bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen. Het standpunt van Vanhauwaert dat de zaak hiertoe naar de civiele kamer van de rechtbank zou moeten worden verwezen wordt hiermee verworpen.
Nu partijen lidstaten zijn van de EU en ATTC haar rechtsvordering na 10 januari 2015 heeft ingesteld, gelden de bepalingen van EEX-Vo nr. 1215/2012, welke verordening ook wel wordt aangeduid als de Herschikte EEX-Verordening (hierna: EEX-Vo 2012).

Tussen partijen staat vast dat zij geen forumkeuze hebben gemaakt.

Vanhauwaert heeft zich op het standpunt gesteld dat zij ten onrechte is opgeroepen om voor de Nederlandse rechter te verschijnen. Met een beroep op artikel 4 lid 1 van EEX-Vo 2012, heeft Vanhauwaert gesteld dat zij voor de Belgische rechter dient te worden opgeroepen, omdat zij in België is gevestigd. Vanhauwaert heeft betwist dat toepassing van artikel 7, aanhef en lid 1 sub a EEX-Vo 2012 leidt tot bevoegdheid van de Nederlandse rechter, omdat de vraag waar de verbintenis tot betaling dient te worden uitgevoerd volgens haar moet worden beoordeeld naar Belgisch recht. Op grond van artikel 1247 van het Belgische Burgerlijk Wetboek zal betaald moeten worden aan de woonplaats van de debiteur (haalschuld).
ATTC heeft met een beroep op artikel 7, aanhef en lid 1 sub a EEX-Vo 2012 naar voren gebracht dat de Nederlandse rechter in deze bevoegd is. In dit verband heeft ATTC toegelicht dat haar vordering grotendeels bestaat uit openstaande facturen. Ten aanzien van de onbetaald gebleven facturen geldt de regel van artikel 6:116 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin is bepaald dat een verbintenis tot betaling van geld daar dient te worden uitgevoerd waar de schuldeiser, in dit geval ATTC, haar woonplaats heeft (brengschuld).
De kantonrechter is van oordeel dat, gelet op het bepaalde in artikel 7, aanhef en lid 1 sub c EEX-Vo 2012, inhoudende dat lid 1 sub a van toepassing is indien lid 1 sub b niet van toepassing is, eerst moet worden beoordeeld of het bepaalde onder lid 1 sub b van toepassing is. Aldaar is onder meer geregeld wat als plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt heeft te gelden, indien sprake is van de verstrekking van diensten in verschillende lidstaten. De exportactiviteit waarmee ATTC in het kader van de 3-partijen-overeenkomst is belast, is aan te merken als dienstverlening. Blijkens de tekst van de 3-partijen-overeenkomst en de door ATTC gestelde feiten betreffende de door haar geleverde diensten waren haar inspanningen gericht op potentiële klanten buiten de EU in de GOS-landen Rusland, Wit-Rusland & Oekraïne en werden de werkzaamheden hoofdzakelijk uitgevoerd in Rusland. Op die grond acht de kantonrechter het bepaalde in lid 1 sub b niet van toepassing.
Blijkens de door partijen ingenomen standpunten kan ook met toepassing van lid 1 sub a niet worden bepaald bij welke rechter de rechtsmacht berust, nu het Nederlandse recht en het Belgische recht geen eensluidend antwoord geven op de vraag waar de betalingsverplichting die aan de eis in de hoofdzaak ten grondslag ligt, moet worden uitgevoerd. Op grond van het vorenstaande en op grond van het feit dat het geschil van partijen mede betrekking heeft op de vraag welk materieel recht tussen hen van toepassing is (het Nederlandse of het Belgische recht) en op de vraag op grond van welk verdrag dit is te beoordelen (Haags vertegenwoordigingsverdrag 1978 of Rome I, Verordening (EG) nr. 593/2008), is de kantonrechter van oordeel dat in dit geval op grond van de bijzondere bevoegdheidsregel van artikel 7 aanhef en lid 1 EEX-Vo 2012 sec niet kan worden vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil van partijen kennis te nemen.
Het vorenstaande brengt mee dat de bevoegdheid in dit geval moet worden afgeleid uit de hoofdregel van artikel 4 lid 1 EEX-Vo 2012. De kantonrechter vindt hiervoor mede steun in de vijftiende overweging van de considerans van EEX-Vo 2012, inhoudende dat de bevoegdheidsregels in hoge mate voorspelbaar moeten zijn, waarbij als beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de verweerder. Volgens diezelfde overweging van de considerans moet de bevoegdheid altijd op die grond kunnen worden gevestigd, behalve in een gering aantal duidelijk omschreven gevallen waarin het voorwerp van het geschil of de autonomie van partijen een ander aanknopingspunt wettigt. Dit laatste acht de kantonrechter in dit geval niet voldoende duidelijk aan de orde. Aan overweging 27 van de uitspraak van het Hof van Justitie EU van 11 maart 2010, ECLI:NL:XX:2010:BL8193 (NJ 2010/522), ontleent de kantonrechter bovendien dat de doelstelling van voorspelbaarheid mede wordt verwezenlijkt door de aanwijzing van één bevoegde rechter voor alle vorderingen uit de overeenkomst. Nu ATTC ook Union heeft opgeroepen om te verschijnen voor de Nederlandse rechter (kantonrechter te Gouda) en de kantonrechter daardoor ambtshalve bekend is met heit feit dat ATTC reeds enkele rechtszaken betreffende de 3-partijen-overeenkomst tegen Union bij de Belgische rechter aanhangig heeft gemaakt, lijkt de in de zestiende overweging van de considerans vermelde doelstelling van een goede rechtsbedeling eveneens een gerechtvaardigde grond voor toepassing van de bevoegdheidsregel van artikel 4 lid 1 EEX-Vo 2012 in deze zaak.
De kantonrechter acht zich op grond van het vorenstaande niet bevoegd om van deze zaak kennis te nemen.
ATTC zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident worden veroordeeld.

Beslissing

De kantonrechter:
1. verklaart zich onbevoegd om van de zaak kennis te nemen;
2 veroordeelt ATTC in de kosten van de procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van Vanhauwaert vastgesteld op € 1.000,= als het aan de gemachtigde van Vanhauwaert toekomende salaris;
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J. van der Windt en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2016.