ECLI:NL:RBDHA:2016:16631

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2016
Publicatiedatum
13 januari 2017
Zaaknummer
C-09-508322-HA RK 16-169
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor in verband met onrechtmatig handelen van de officier van justitie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 november 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. N.H. Margetson, heeft het verzoek ingediend om te bewijzen dat de officier van justitie, mr. [A], onrechtmatig heeft gehandeld tijdens een opsporingsonderzoek. Verzoeker stelt dat hij ten onrechte als verdachte is aangemerkt en dat de gronden voor deze beslissing niet voldoende waren. De Staat der Nederlanden is als belanghebbende in de procedure toegelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker onvoldoende heeft onderbouwd wat er tijdens het getuigenverhoor aan de orde gesteld moet worden, en dat de door verweerders gegeven toelichting niet voldoende is bestreden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor moet worden afgewezen, omdat verzoeker niet heeft aangetoond dat er sprake is van onrechtmatig handelen door de officier van justitie. De rechtbank heeft verzoeker veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op € 619,00 aan griffierecht en € 904,00 aan advocaatkosten.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/508322 / HA RK 16-169
Beschikking van 10 november 2016
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
advocaat mr. N.H. Margetson te Rotterdam ,
tegen

1.Mr. [A] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(MINISTERIE VAN VEILIGHEID & JUSTITIE),
zetelend te Den Haag,
belanghebbenden,
advocaat mr. W. Heemskerk te Den Haag.
Verzoeker wordt hierna aangeduid met ‘ [verzoeker] ’ en belanghebbenden afzonderlijk met ‘mr. [A] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 8 maart 2016 bij de rechtbank Rotterdam ingekomen verzoekschrift,
  • de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 29 maart 2016,
  • het op 21 september 2016 bij de rechtbank Den Haag ingekomen verweerschrift.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 september 2016. [verzoeker] is verschenen, vergezeld van mr. Margetson. Mr. [A] is verschenen, vergezeld van mr. Heemskerk. Namens de Staat is mr. Heemskerk verschenen.

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. Hij voert daartoe het volgende aan.
2.2.
In september 2015 is naar aanleiding van informatie die het Team Criminele Inlichtingen van de Landelijke Eenheid (TCI) heeft verkregen, onder leiding van mr. [A] als officier van justitie van het Landelijk Parket [plaats 1] , een opsporingsonderzoek gestart onder de naam ‘ [naam] ’. In het kader van het opsporingsonderzoek heeft op 14 september 2015 een doorzoeking plaatsgevonden op het adres [adres 1] te [plaats 1] . Op dat adres is [X] BV gevestigd. [verzoeker] is eigenaar van dat uitzendbureau. Er zijn op dat adres verschillende geldbedragen aangetroffen en in beslag genomen. Na voormelde doorzoeking heeft op dezelfde dag een doorzoeking plaatsgevonden van de woning van [verzoeker] aan de [adres 2] te [plaats 2] . Bij deze doorzoeking werd niets in beslag genomen. Op 16 september 2015 is [verzoeker] als verdachte verhoord. Hem is daarbij verteld dat de politie informatie had gekregen dat hij enkele tonnen euro’s bewaarde voor een politieke organisatie, maar dat de aan die informatie ontleende verwachting niet bewaarheid was geworden. Pas op 19 november 2015 heeft volledige terugbetaling van de in beslag genomen gelden plaatsgevonden. Het formele sepot, met sepotcode 01, is uiteindelijk op 21 januari 2016 aan [verzoeker] verstrekt.
2.3.
[verzoeker] stelt zich op het standpunt dat de gronden waarop mr. [A] heeft besloten om hem als verdachte aan te merken en dwangmiddelen tegen hem te gebruiken niet voldoende concreet waren en niet van voldoende gewicht om hem als verdachte aan te merken. Mr. [A] heeft daarmee persoonlijk verwijtbaar en met toerekenbare schuld gehandeld. Met het horen van getuigen wil [verzoeker] alle omstandigheden weten op basis waarvan mr. [A] heeft besloten hem te vervolgen en dwangmiddelen tegen hem te gebruiken. [verzoeker] en zijn familie hebben het optreden van politie en justitie als buitengewoon traumatisch ervaren. Hij wenst de door hem geleden en te lijden schade op mr. [A] te verhalen. Met het horen van getuigen wil [verzoeker] aantonen dat mr. [A] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld.
2.4.
De Staat meent dat er geen ruimte is voor persoonlijke aansprakelijkheid van mr. [A] als officier van justitie. Zo er al sprake zou zijn van aansprakelijkheid, dan rust deze op de Staat en niet op de officier van justitie pro se. Nu de uitkomst van de procedure effect kan hebben op het eigen belang van de Staat, is de Staat van mening dat hij in de onderhavige procedure als belanghebbende dient te worden gekwalificeerd en tegen het verzoek verweer mag voeren.
2.5.
Mr. [A] en de Staat hebben gezamenlijk een verweerschrift ingediend waarin zij gemotiveerd verweer voeren, dat hierna - voor zover van belang - zal worden besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Met betrekking tot de positie van de Staat voert [verzoeker] aan dat aan hem een sepot met nummer 01 is gegeven, hetgeen inhoudt dat hij ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Hiermee staat volgens [verzoeker] de aansprakelijkheid van de Staat reeds vast. Als mr. [A] aansprakelijk wordt bevonden zal de Staat hoofdelijk aansprakelijk zijn en de Staat heeft daarom geen enkel belang om zich als belanghebbende in de onderhavige zaak te stellen, aldus [verzoeker] .
3.2.
De rechtbank overweegt dat het onderhavige verzoekschrift is ingediend met het oog op het verhalen van schade waarvoor de Staat mogelijk hoofdelijk aansprakelijk zal zijn. Hiermee staat het belang van de Staat bij de onderhavige procedure voldoende vast. De rechtbank zal de Staat daarom als belanghebbende toelaten.
3.3.
De rechtbank stelt voorop dat een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toewijsbaar is, in de gevallen waarin bij de wet het bewijs door getuigen is toegelaten. Uitgangspunt daarbij is dat de feiten die verzoeker wil bewijzen betwist moeten zijn en tot een beslissing van de zaak kunnen leiden. Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zal een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor door de rechtbank moeten worden afgewezen als de rechtbank van oordeel is dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt, dat het verzoek in strijd is met de goede procesorde of dat het moet afstuiten op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. Voorts geldt bij de beoordeling van een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor de in artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek neergelegde regel dat zonder belang niemand een rechtsvordering toekomt. Een voorlopig getuigenverhoor strekt er bovendien toe de verzoeker in staat te stellen duidelijkheid te verkrijgen over bepaalde feiten waarvan hij in een eventuele procedure de bewijslast zal hebben en aldus zijn proceskansen beter te kunnen inschatten.
3.4.
Verweerders voeren onder meer aan dat [verzoeker] ten aanzien van mr. [A] in zijn verzoek niet ontvankelijk verklaard dient te worden aangezien er geen enkele grondslag is voor een persoonlijke aansprakelijkheid van mr. [A] . De rechtbank overweegt dat de bodemrechter te zijner tijd zal moeten beslissen of [verzoeker] voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat mr. [A] zodanige persoonlijke verwijten kunnen worden gemaakt dat sprake is van een onrechtmatige daad jegens [verzoeker] . [verzoeker] heeft er belang bij om in het kader van een voorlopig getuigenverhoor bewijs te verzamelen met betrekking tot de door hem beoogde bodemprocedure tegen mr. [A] . [verzoeker] is daarom ontvankelijk in zijn verzoek tegen mr. [A] .
3.5.
[verzoeker] wil met het horen van getuigen alle omstandigheden achterhalen op basis waarvan mr. [A] heeft besloten hem te vervolgen en dwangmiddelen tegen hem in te zetten. De rechtbank overweegt dat verweerders in het uitgebreide verweerschrift gemotiveerd hebben aangegeven wat de basis is geweest waarop mr. [A] zijn beslissingen heeft genomen. De juistheid van de door verweerders gegeven toelichting is op dit onderdeel door [verzoeker] niet, althans niet voldoende gemotiveerd, bestreden. Van [verzoeker] had mogen worden verwacht dat hij op de zitting de feiten die hij met de getuigenverhoren nog wenst te bewijzen, zodanig nader zou hebben onderbouwd en/of geconcretiseerd dat het voor de rechtbank, voor verweerders en voor de met de verhoren belaste rechter duidelijk is wat er bij het voorlopig getuigenverhoor op dit onderdeel nog aan de orde gesteld moet worden.
3.6.
Het vorenstaande geldt eveneens voor de toedracht bij de twee huiszoekingen. Verweerders hebben een uitgebreide toelichting gegeven op de wijze waarop de huiszoekingen in hun visie hebben plaatsgevonden. [verzoeker] heeft ter zitting aangevoerd dat de door verweerders gegeven omschrijving van de huiszoekingen niet juist is en dat het er niet zo gezellig en gemoedelijk aan toe ging als verweerders willen doen voorkomen. [verzoeker] heeft echter niet, althans onvoldoende, aangegeven waaruit het onrechtmatig handelen bij de huiszoekingen zou blijken. Het enkele feit dat partijen van mening verschillen over de wijze waarop de huiszoekingen hebben plaatsgevonden kan niet leiden tot de conclusie dat een voorlopig getuigenverhoor gelast dient te worden. Ook indien zou komen vast te staan dat de huiszoekingen hebben plaatsgevonden op de wijze zoals door [verzoeker] is omschreven kan niet zonder nadere toelichting, die ontbreekt, worden geconcludeerd dat er sprake is geweest van onrechtmatig handelen, waarvoor mr. [A] persoonlijk aansprakelijk gesteld kan worden.
3.7.
Ten slotte wenst [verzoeker] een voorlopig getuigenverhoor omdat hij redenen heeft te vrezen dat mr. [A] documenten en/of informatie uit het strafdossier van [verzoeker] heeft gedeeld met een instantie of instanties in de Verenigde Staten van Amerika en/of met een instantie of instanties in Turkije. Indien blijkt dat mr. [A] zonder rechtsgrond informatie uit het strafdossier met derden heeft gedeeld zal er sprake zijn van een onrechtmatige daad waarbij mogelijk van persoonlijke schuld en/of verwijtbaarheid van mr. [A] sprake kan zijn, aldus [verzoeker] . Verweerders hebben in hun verweerschrift uitdrukkelijk aangegeven dat de vrees van [verzoeker] ongegrond is, omdat de officier van justitie geen documenten en/of informatie over [verzoeker] met derden heeft gedeeld. Van [verzoeker] had vervolgens verwacht mogen worden dat hij zijn vrees met feitelijke stellingen of stukken nader onderbouwt. Zonder nadere onderbouwing - die ontbreekt - is het voor de rechtbank en verweerders volstrekt onduidelijk waarop die vrees gebaseerd zou zijn.
3.8.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen. [verzoeker] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af,
- veroordeelt [verzoeker] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van verweerders begroot op € 619,00 aan verschotten (griffierecht) en € 904,00 aan salaris voor de advocaat.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op
10 november 2016. [1]

Voetnoten

1.type: 206