In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 november 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. N.H. Margetson, heeft het verzoek ingediend om te bewijzen dat de officier van justitie, mr. [A], onrechtmatig heeft gehandeld tijdens een opsporingsonderzoek. Verzoeker stelt dat hij ten onrechte als verdachte is aangemerkt en dat de gronden voor deze beslissing niet voldoende waren. De Staat der Nederlanden is als belanghebbende in de procedure toegelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker onvoldoende heeft onderbouwd wat er tijdens het getuigenverhoor aan de orde gesteld moet worden, en dat de door verweerders gegeven toelichting niet voldoende is bestreden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor moet worden afgewezen, omdat verzoeker niet heeft aangetoond dat er sprake is van onrechtmatig handelen door de officier van justitie. De rechtbank heeft verzoeker veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op € 619,00 aan griffierecht en € 904,00 aan advocaatkosten.