4.4De rechtbank stelt vast dat het overgelegde stuk van 12 oktober 2016 dateert. Dat is ruim nadat het vorige afwijzende besluit in rechte is komen vast te staan. De rechtbank is van oordeel dat niet op voorhand is uitgesloten dat hetgeen is overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen. Zeker met inachtneming van hetgeen in het arrest van 4 maart 2010 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Zaaknummer C-578/08, Chakroun, te vinden op www.curia.eu) is bepaald, is het niet uitgesloten dat referente met € 5.000,- per kwartaal voldoet aan het middelenvereiste. Ook deze beroepsgrond slaagt.
5. Eiser heeft ten slotte aangevoerd dat verweerder de hoorplicht geschonden heeft. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eisers beroep op de hoorplicht slaagt. Verweerder kan op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb alleen van horen afzien als, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een ander besluit. Daarvan is in dit geval geen sprake. De beroepsgrond slaagt.
6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser de door hem betaalde griffierechten vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992 ,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 496,--, en een wegingsfactor 1). Als aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
9. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval bestaat geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.