ECLI:NL:RBDHA:2016:16761

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2016
Publicatiedatum
7 februari 2017
Zaaknummer
C/09/513443 / KG RK 16-1142
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen bestuursrechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2016 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die in een bestuursrechtelijke procedure betrokken was, had de wraking aangevraagd tegen mr. M.M. Meijers, de bestuursrechter die de zaak behandelde. De aanleiding voor het wrakingsverzoek was de onvrede van verzoeker over de processuele beslissingen die door de bestuursrechter waren genomen, waaronder de beslissing om de zaak enkelvoudig te behandelen en de afwijzing van de aanmelding van zijn echtgenote en zoon als belanghebbenden. Verzoeker stelde dat de complexiteit van de zaak een behandeling door een meervoudige kamer vereiste en dat de bestuursrechter niet objectief was in haar beslissingen.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op een onpartijdige rechter waarborgt. De wrakingskamer oordeelde dat de bestuursrechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. De kamer concludeerde dat de door de bestuursrechter genomen beslissingen, zoals het toekennen van dertig minuten zittingstijd en de voorlopige status van de belanghebbenden, niet onbegrijpelijk waren en niet konden leiden tot de conclusie dat er sprake was van vooringenomenheid.

Daarom werd het verzoek tot wraking afgewezen en werd bepaald dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen, waaronder de verzoeker en de burgemeester van Rijswijk.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2016/33
zaak-/rekestnummer: 513443 / KG RK 16-1142
Zaaknummer hoofdzaak: SGR AWB 15/9634
datum beschikking: 18 juli 2016
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. M.M. Meijers,
bestuursrechter in de rechtbank Den Haag,
hierna: de bestuursrechter.
Belanghebbende is:
de burgemeester van Rijswijk,
hierna te noemen: de burgemeester,
gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2]

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
Bij brief van 5 juli 2015 heeft [echtgenote verzoeker] , de echtgenote van verzoeker, de burgemeester verzocht haar buren [buren A] en [buren B] een locatieverbod op te leggen voor het gebied van haar woning, omdat deze buren haar gezin al een aantal jaren treiteren en lastig vallen. De burgemeester heeft dat verzoek bij besluit van 26 augustus 2015 afgewezen. Het daartegen gerichte bezwaar is bij besluit van 20 november 2015 ongegrond verklaard. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het laatstgenoemde besluit. Bij brief van 13 juni 2016 is eiser door de rechtbank uitgenodigd ter zitting te verschijnen op 30 juni 2016. Uit deze brief blijkt onder meer dat de zaak ter zitting zal worden behandeld door een enkelvoudige kamer, dat voor de behandeling van het beroep op de zitting 30 minuten is uitgetrokken en dat het vooralsnog niet noodzakelijk is geacht dat de echtgenote en de zoon van verzoeker als belanghebbenden worden aangemerkt, omdat het familie betreft die op hetzelfde adres als verzoeker woont. Verder is in de brief vermeld dat met betrekking tot het verzoek om parketpolitie tijdens de mondelinge behandeling nog geen uitsluitsel wordt gegeven.
1.2.
Bij brief van 16 juni 2016 heeft verzoeker verzocht tot wraking van de bestuursrechter.
1.3.
De wrakingskamer heeft vervolgens kennis genomen van het wrakingsverzoek, de schriftelijke reactie van de bestuursrechter en de brieven van 23 en 29 juni 2016 van verzoeker.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 4 juli 2016 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. De bestuursrechter heeft niet erkend dat de complexiteit van de zaak behandeling door een meervoudige kamer noodzakelijk maakt, alsmede een zittingsduur van 50 minuten. Voorts heeft de bestuursrechter ten onrechte de echtgenote en de zoon van verzoeker niet aangemerkt als belanghebbenden. De daarvoor gegeven redenen zijn onbegrijpelijk en onevenwichtig. Ten slotte heeft de bestuursrechter ten onrechte geen uitsluitsel gegeven over de aanwezigheid van parketpolitie tijdens de zitting.

4.Het standpunt van de bestuursrechter

De bestuursrechter berust niet in de wraking. Zij voert aan dat zij in de brief van 13 juni 2016 een aantal processuele beslissingen aan verzoeker heeft meegedeeld. Hieruit kan volgens de bestuursrechter geenszins worden afgeleid dat sprake is van vooringenomenheid dan wel dat vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
De wrakingskamer stelt vast dat de in de brief van 13 juni 2016 gedane mededelingen aan te merken zijn als processuele beslissingen. Dergelijke beslissingen kunnen volgens vaste jurisprudentie in beginsel niet tot wraking leiden. Dit is slechts anders indien een beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze alleen kan worden verklaard uit vooringenomenheid jegens de verzoeker. Hiervan is geen sprake. De wrakingskamer overweegt daartoe het volgende.
De beslissingen van de bestuursrechter dat de zaak enkelvoudig wordt behandeld en dat voor de behandeling ter zitting dertig minuten is uitgetrokken zijn niet onbegrijpelijk en kunnen alsdan vanwege hun processuele karakter niet tot wraking leiden. Uit voormelde brief blijkt voor de overige beslissingen geenszins dat de bestuursrechter vaststaande standpunten heeft ingenomen. Dat maakt de wrakingskamer op uit het gebruik van het woord ‘vooralsnog’. Aldus is door de bestuursrechter nog niet definitief vastgesteld wie als belanghebbenden zijn aan te merken noch is definitief uitsluitsel gegeven over het verzoek om parketpolitie. De wrakingskamer stelt vast dat sprake is van voorlopige processuele beslissingen. Reeds vanwege het voorlopige karakter kunnen deze beslissingen niet tot wraking leiden. De wrakingskamer merkt daarbij op dat ook indien die beslissingen een vaststaand karakter krijgen, zij niet zonder meer tot wraking kunnen leiden.
5.4.
Gelet op vorenstaande dient het verzoek tot wraking van de bestuursrechter te worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker,
• de burgemeester p/a [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2]
• de bestuursrechter.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.A. van Steen, mr. K.M. Braun en mr. H.W. Vogels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Stikvoort-Ydema als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2016.