ECLI:NL:RBDHA:2016:16762

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2016
Publicatiedatum
7 februari 2017
Zaaknummer
C/09/518252 / KG RK 16-1619
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de gehele rechtbank en de rechter in een BOPZ-procedure

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R. Dhalganjansing, een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechtbank Den Haag en specifiek tegen mr. K.M. Braun, die betrokken was bij de behandeling van een verzoek om voorlopige machtiging op basis van de Wet op de Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (Wet BOPZ). De wraking is ingediend naar aanleiding van de planning van een BOPZ-zitting op 15 september 2016, één dag voor een strafzitting op 16 september 2016. Verzoekster stelt dat deze planning haar verdedigingsrechten schaadt, zoals beschermd door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). De wrakingskamer heeft de mondelinge behandeling van het verzoek op 3 oktober 2016 gehouden, waarbij de rechter en de officier van justitie niet verschenen. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat de argumenten van verzoekster niet voldoende zijn om aan te nemen dat er sprake is van partijdigheid of vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking van mr. Braun afgewezen en verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot wraking van de gehele rechtbank. De behandeling van de onderliggende procedure wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2016/51
zaak-/rekestnummer: 518252 / KG RK 16-1619
zaaknummer: C/09/517789 / FA RK 16/6854
datum beschikking: 17 oktober 2016
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
[verzoekster]
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat: mr. R. Dhalganjansing;
strekkende tot wraking van:

1.de rechtbank Den Haag (alle leden);en

2.mr. K.M. Braun,

rechter in de rechtbank Den Haag,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende bij onderhavig wrakingsverzoek is de officier van justitie in de BOPZ-procedure tegen verzoekster (in deze zaak in de persoon van mr. T. Berger).

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
De officier van justitie in het arrondissementsparket Oost-Nederland heeft op 22 augustus 2016 een verzoek gedaan om een voorlopige machtiging op basis van de Wet op de Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (de Wet BOPZ) te verlenen voor verzoekster. Bij beschikking van 5 september 2016 heeft de rechtbank Overijssel de behandeling van dit verzoek verwezen naar de rechtbank Den Haag, omdat verzoekster inmiddels weer in [woonplaats] verbleef. Aan verzoekster is bij brief van de griffier van de rechtbank Den Haag van 12 september 2016 medegedeeld dat mr. Braun dit verzoek zou behandelen en dat de rechter haar op 15 september 2016 te 9:15 uur thuis zou horen in het kader van het verzoek van de officier van justitie.
1.2.
Bij brief van 14 september 2016, ingekomen bij de griffie op 15 september 2016, is het schriftelijke wrakingsverzoek bij de rechtbank binnengekomen.
1.3.
Op 21 september 2016 is de schriftelijke reactie van de rechter bij de griffie ingekomen.
1.4.
Op 3 oktober 2016 is de schriftelijke reactie van de officier van justitie bij de griffie ingekomen.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 3 oktober 2016 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoekster, bijgestaan door haar advocaat, is verschenen. De mondelinge behandeling is bij aanvang kort geschorst opdat verzoekster en haar advocaat de schriftelijke reactie van de officier van justitie konden lezen en met elkaar bespreken. Vervolgens is het wrakingsverzoek door de advocaat toegelicht.
De rechter en de officier van justitie hebben te kennen gegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.

3.Het standpunt van verzoekster

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Verzoekster is als verdachte gedagvaard voor de openbare terechtzitting van de meervoudige strafkamer op 16 september 2016 te 13.30 uur. Door verzoekster op te roepen voor een BOPZ-zitting, één dag voor de strafzitting, worden de belangen van verzoekster op het voeren van een goede verdediging, als beschermd door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), geschaad. Deze zittingsplanning berust volgens verzoekster niet op toeval en is bewust vastgesteld met geen ander doel dan het frustreren van de verdedigingsbelangen van verzoekster. Door deze handelwijze geven de rechtbank en de rechter aan partijdig te zijn.

4.Het standpunt van mr. K.M. Braun

De rechter concludeert tot afwijzing van het wrakingsverzoek en stelt daartoe dat uit hetgeen verzoekster aanvoert niet blijkt dat haar verdedigingsrechten op enige wijze zijn geschonden en dat daar verder ook niet uit blijkt dat sprake is geweest van enige (schijn van) vooringenomenheid.

5.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat in het wrakingsverzoek niet concreet gemaakt wordt waarom sprake zou zijn van de schijn van partijdigheid of vooringenomenheid bij de rechter. Nu de inhoudelijke onderbouwing ontbreekt, lijkt sprake van misbruik van recht. De officier van justitie verzoekt dan ook in overweging te nemen te bepalen dat een volgend verzoek om wraking van verzoekster in deze procedure niet in behandeling wordt genomen.

6.De beoordeling

6.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
Het verzoek tot wraking van mr. Braun
6.3.
De wrakingskamer stelt vast dat verzoeksters grond voor de wraking is gelegen in de planning van de BOPZ-zitting op 15 september 2016, gelet op het feit dat verzoekster op 16 september 2016 voor de meervoudige kamer van deze rechtbank moest verschijnen in een tegen haar gevoerde strafzaak. De wrakingskamer overweegt dat de planning van een zittingsdatum een processuele beslissing is. Zo de rechter al betrokken was bij de beslissing om de BOPZ-zitting op 15 september 2016 te plannen, kan een dergelijke beslissing in beginsel niet tot wraking leiden. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende grond oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Daarvan is in dit geval niet gebleken. De wrakingskamer heeft daarbij mede gelet op het feit dat artikel 9 van de Wet BOPZ bepaalt dat de rechter zo spoedig mogelijk beslist over een verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging.
6.4.
De wrakingskamer ziet onvoldoende grond om de rechter te doen horen over de wijze waarop de zitting is gepland, zoals namens verzoekster nog is aangevoerd. Uit het voorgaande volgt immers dat de wrakingskamer geen behoefte heeft aan meer feitelijke informatie, nu zij het voor haar beslissing niet van belang acht of de rechter al dan niet betrokken was bij het bepalen van de zittingsdatum.
6.5.
Het verzoek tot wraking van de rechter zal daarom worden afgewezen.
Het verzoek tot wraking van (alle leden van) de rechtbank
6.6.
Op grond van artikel 37 Rv kan een partij wraking verzoeken van elk van de rechters die de zaak behandelen. Nu de wet niet voorziet in een door een partij gedaan verzoek om wraking van een rechter die geen bemoeienis heeft met de behandeling van de zaak, zal de wrakingskamer verzoekster in haar verzoek tot wraking van (alle rechters van) de rechtbank Den Haag niet-ontvankelijk verklaren.
Wrakingsverbod?
6.7
De wrakingskamer vindt in de omstandigheden van dit verzoek tot wraking onvoldoende aanleiding om aan verzoekster een verbod op te leggen tot het indienen van verdere wrakingsverzoeken, zoals door de officier van justitie gesuggereerd..

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking van mr. Braun af;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking van (alle rechters van) de rechtbank Den Haag;
- bepaalt dat de behandeling van de onder 1 vermelde procedure wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar advocaat mr. R. Dhalganjansing;
• de officier van justitie mr. T. Berger;
• de rechter mr. K.M. Braun;
Deze beslissing is gegeven door mr. I.D. Bellaart, mr. E.F. Brinkman en mr. H.W. Vogels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Bijvank als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2016.