ECLI:NL:RBDHA:2016:16808

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2016
Publicatiedatum
20 februari 2017
Zaaknummer
C/09/520356 / KG RK 16-1839
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van kantonrechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 14 november 2016 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die in een civiele procedure betrokken was, had mr. O. van der Burg, de kantonrechter, gewraakt. De aanleiding voor het wrakingsverzoek was een zitting op 11 oktober 2016, waarbij verzoeker zich niet gereed voelde om te beginnen, maar de kantonrechter de zaak eerder had uitgeroepen. Verzoeker voelde zich hierdoor benadeeld en meende dat de kantonrechter vooringenomen was. Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 31 oktober 2016 heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht, terwijl mr. Van der Burg niet aanwezig was. De wrakingskamer heeft de gang van zaken beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van vooringenomenheid of schijn van partijdigheid. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissingen van de kantonrechter organisatorische aard waren en geen grond voor wraking konden opleveren. Bovendien werd vastgesteld dat verzoeker eerder al meerdere wrakingsverzoeken had ingediend, wat de indruk wekte dat hij doelbewust op een wraking van de kantonrechter aanstuurde. Daarom werd ook een wrakingsverbod opgelegd. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd unaniem genomen door de wrakingskamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingsnummer 2016/60
zaak-/rekestnummer: C/09/520356 / KG RK 16-1839
CJIB-nummer: [CJIB-nummer]
Registratienummer kanton: 4705334 MB VERZ 15-6116
datum beschikking: 14 november 2016
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. O. van der Burg,
kantonrechter in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbende in deze zaak is het Openbaar Ministerie.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft beroep ingesteld bij deze rechtbank, team kanton, tegen een beslissing van de officier van justitie, gegeven naar aanleiding van het administratief beroep dat verzoeker heeft ingesteld tegen een opgelegde administratieve sanctie. Op 21 juli 2016 is het beroep behandeld ten overstaan van een andere kantonrechter dan de thans gewraakte kantonrechter. Vervolgens is de zaak aangehouden voor het indienen van de gronden van het beroep. Nadat de gronden van het beroep waren ontvangen is een volgende zitting gepland op 11 oktober 2016 om 9.40 uur. In de oproep stond een andere kantonrechter vermeld dan de hiervoor genoemde kantonrechter en dan de gewraakte kantonrechter. In tegenstelling tot de in de oproep genoemde kantonrechter was mr. Van der Burg op 11 oktober 2016 de behandelend kantonrechter. Rond 9.30 uur heeft mr. Van der Burg de zaak doen uitroepen. Omdat [verzoeker] niet eerder dan het in de oproep vermelde tijdstip wilde beginnen, is de behandeling van de zaak toen niet begonnen. Op of na het in de oproep vermelde tijdstip is de zaak opnieuw uitgeroepen, waarna [verzoeker] mr. Van der Burg heeft gewraakt. Mr. Van der Burg heeft bij brief van 12 oktober 2016 gereageerd op het wrakingsverzoek. Bij brief van 24 oktober 2016 heeft [verzoeker] hierop gereageerd.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 31 oktober 2016 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. [verzoeker] is verschenen en heeft zijn wrakingsverzoek toegelicht. Mr. Van der Burg is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. De zitting op 11 oktober 2016 was gepland om 9.40 uur. Zonder bij [verzoeker] na te vragen of hij al gereed was, heeft de kantonrechter de zaak om 9.33 uur laten uitroepen. [verzoeker] heeft direct gemeld dat dit te vroeg was en dat er nog vijf minuten gewacht moest worden. De vertegenwoordigster van belanghebbende trok zich hiervan niets aan en ging de zittingszaal in. Nadat de bode tegen [verzoeker] had gezegd dat de zaak was aangevangen, heeft hij ook de zittingszaal betreden en om opheldering gevraagd. Omdat er geen duidelijke antwoorden door mr. Van der Burg werden gegeven, raakte [verzoeker] geïrriteerd. Mr. Van der Burg had de bode moeten gelasten de eerste uitroeping in te trekken en de zittingsvertegenwoordiger van belanghebbende moeten gelasten de zaal te verlaten. Doordat mr. Van der Burg [verzoeker] na diens binnenkomst na de eerste uitroeping heeft gesommeerd de zittingszaal te verlaten, is de zaak geëscaleerd. [verzoeker] heeft daardoor geen vertrouwen meer in een onpartijdige behandeling. Naar aanleiding van de schriftelijke reactie van mr. Van der Burg op het wrakingsverzoek stelt [verzoeker] nog dat mr. Van der Burg ten onrechte stelt dat [verzoeker] zich na de eerste uitroeping misdragen heeft en dat ten aanzien van [verzoeker] in eerdere zaken al meermalen is beslist is dat hij misbruik maakt van procesrecht. Gelet op deze onwaarheden is mr. Van der Burg overduidelijk vooringenomen jegens [verzoeker] en kan van een eerlijke procesgang tegenover deze kantonrechter geen sprake meer zijn.

4.Het standpunt van de kantonrechter

Mr. Van der Burg berust niet in de wraking. De gang van zaken nadat de zaak voor de eerste keer was uitgeroepen is volgens mr. Van der Burg als volgt geweest. Mr. Van der Burg heeft de zaak eerder doen uitroepen, omdat hij bij aankomst bij de zittingszaal zag dat [verzoeker] ook kwam aangelopen en er zich nog geen andere betrokkenen hadden gemeld voor zaken die vóór de zaak van [verzoeker] gepland stonden. Na het uitroepen van de zaak heeft de bode aan mr. Van der Burg meegedeeld dat [verzoeker] nog niet wenste te beginnen, omdat hij zijn zaak nog verder wilde voorbereiden. Mr. Van der Burg heeft daarop geantwoord dat hij eerst een aantal zaken zou behandelen die eerder op de rol stonden dan de zaak van [verzoeker] . Tijdens het overleg hierover met de bode en de zittingsvertegenwoordiger van belanghebbende is [verzoeker] langs de bode de zaal binnengedrongen en schreeuwde hij tegen mr. Van der Burg dat die er weer niets van begrepen had en dat hij niet eerder dan het in de oproep opgegeven tijdstip wilde beginnen. Voorts heeft [verzoeker] gezegd dat het uitroepen van zijn zaak had moeten worden ingetrokken en dat het een schande was dat de zittingsvertegenwoordiger van belanghebbende in de zittingszaal is blijven zitten. Mr. Van der Burg heeft vervolgens meegedeeld dat de zaak van [verzoeker] overeenkomstig zijn wens zou worden behandeld op het tijdstip waarop hij was opgeroepen. [verzoeker] bleef schreeuwen en hij riep dat mr. Van der Burg zou worden gewraakt. Mr. Van der Burg heeft vervolgens gezegd eerst een aantal andere zaken te willen behandelen. Omdat [verzoeker] de zaak na een verzoek van de bode daartoe niet verliet, heeft mr. Van der Burg [verzoeker] – die nog steeds op luide toon het woord voerde – gesommeerd de zaal te verlaten. Hierna heeft [verzoeker] de zaal verlaten. Volgens mr. Van der Burg geeft deze gang van zaken geen enkele grond om (schijn van) vooringenomenheid aan zijn kant aan te nemen. Hij verzoekt de wrakingskamer te beslissen dat er sprake is van misbruik van recht aan de zijde van [verzoeker] . Tevens verzoekt hij [verzoeker] te verbieden om in deze procedure nogmaals een wrakingsverzoek te doen.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
De beslissingen om (i) een zaak eerder te doen uitroepen dan het in de oproep vermelde tijdstip en (ii) de aanvang van de behandeling ter zitting vervolgens conform de wens van [verzoeker] uit te stellen tot het in de oproep vermelde tijdstip zijn organisatorische beslissingen die in beginsel geen grond voor wraking kunnen opleveren. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Niet is gebleken dat van een dergelijke situatie thans sprake is. Mr. Van der Burg heeft kennelijk aan [verzoeker] tegemoet willen komen door hem niet te laten wachten tot het in de oproep vermelde tijdstip en heeft, toen [verzoeker] te kennen gaf dat hij niet eerder dan dat tijdstip wilde verschijnen, hieraan gevolg gegeven. Dat de kantonrechter de bode – mogelijk – niet expliciet heeft geïnstrueerd het uitroepen in te trekken, maakt dit niet anders.
5.4.
Ook de sommatie door mr. Van der Burg aan [verzoeker] om de zittingszaal te verlaten leidt niet tot de conclusie dat de kantonrechter voorgenomen is of dat ten aanzien van hem de schijn van partijdigheid is gewekt. Het is aan de kantonrechter om de orde in de zittingszaal te bewaken en te handhaven en een dergelijke sommatie kan daar onderdeel van uitmaken. Dat een en ander zodanig is geëscaleerd dat er sprake is van (de schijn van) partijdigheid van de kantonrechter is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken.
5.5.
In zijn brief van 24 oktober 2016 lijkt [verzoeker] nog een tweede wrakingsgrond aan te voeren, namelijk dat de kantonrechter in zijn reactie op het wrakingsverzoek een onjuist beeld heeft geschetst van hetgeen zich in eerdere door hem behandelde zaken van [verzoeker] zou hebben afgespeeld. Aan deze grond gaat de wrakingskamer voorbij, nu tussen de reactie van de kantonrechter en de brief van 24 oktober 2016 een periode van twee weken ligt. Bovendien is hetgeen de kantonrechter in dit verband naar voren heeft gebracht aangevoerd ter onderbouwing van het verzoek om te bepalen dat in de onderhavige procedure een nieuw wrakingsverzoek buiten behandeling zal worden gelaten en brengt een verschil van lezing daarbij omtrent hetgeen zich in die eerdere procedures heeft afgespeeld op zichzelf geen (vrees voor een) vooringenomen houding met zich.
5.6.
Voor zover [verzoeker] aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd dat achtereenvolgens drie verschillende kantonrechters zijn zaak hebben behandeld dan wel zouden behandelen en dat hem niet voorafgaand aan de zitting is bericht dat mr. Van der Burg zijn zaak zou behandelen, overweegt de wrakingskamer dat dit organisatorische beslissingen zijn dien niet aan mr. Van der Burg kunnen worden toegerekend.
5.7.
De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 3. weergegeven geven geen grond te vrezen dat het de kantonrechter aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van hem de schijn van partijdigheid gewekt. Het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.
5.8.
Het is de wrakingskamer ambtshalve bekend dat [verzoeker] met grote regelmaat bij diverse rechtscolleges in den lande wrakingsverzoeken indient. Dit in aanmerking genomen en mede gelet op hetgeen zich in deze zaak heeft voorgedaan, waarbij het er alle schijn van heeft dat [verzoeker] doelbewust op een wraking van de kantonrechter heeft afgestuurd, is de wrakingskamer van oordeel dat [verzoeker] misbruik heeft gemaakt van het middel van wraking. Om die reden is een wrakingsverbod als bedoeld in artikel 8:18 lid 4 Awb op zijn plaats. Een volgend verzoek van [verzoeker] tot wraking in de onderhavige zaak wordt niet in behandeling genomen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat een volgend verzoek van [verzoeker] om wraking van mr. Van der Burg in onderhavige zaak niet in behandeling zal worden genomen;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker [verzoeker] ;
• de belanghebbende in de hoofdzaak het Openbaar Ministerie, t.a.v. mr. T.M. Bontekoe;
• de kantonrechter mr. O. van der Burg.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E. Rabbie, R. Cats en J.Th. van Walderveen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.I. Geerling als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2016.