ECLI:NL:RBDHA:2016:16880
Rechtbank Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen de kinderrechter in een strafzaak
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2016 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. W. Römelingh, was gericht tegen de kinderrechter mr. J.G.J. Brink, die de zaak tegen verzoeker had behandeld. Verzoeker werd verdacht van mishandeling en had op 25 mei 2016 een zitting gehad waarbij de kinderrechter besloot de zaak aan te houden en een bevel tot medebrenging van verzoeker af te geven. De raadsman stelde dat de kinderrechter niet onpartijdig was, omdat de aanhouding van de zaak mogelijk was om een getuige te laten herkennen. De kinderrechter gaf aan dat het van belang was dat verzoeker aanwezig was om te kunnen reageren op de getuigenverklaringen. De officier van justitie, mr. A. Baas, steunde de kinderrechter en stelde dat er geen sprake was van vooringenomenheid.
De wrakingskamer oordeelde dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de kinderrechter om de zaak aan te houden niet onbegrijpelijk was en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.