ECLI:NL:RBDHA:2016:16884

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2016
Publicatiedatum
6 maart 2017
Zaaknummer
C/09/508167 / KG RK 15-564
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechters in belastingzaak afgewezen

In deze zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters E.I. Batelaan-Boomsma en T. van Rij van de Rechtbank Den Haag. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank waarin het beroep van verzoeker tegen de niet-ontvankelijkheid van zijn bezwaar tegen een belastingaanslag werd afgewezen. Verzoeker had gezondheidsklachten en verzocht om uitstel van de behandeling van zijn verzet, wat door de rechtbank werd afgewezen. Hierop heeft verzoeker de rechters gewraakt, stellende dat zijn verzoek om uitstel ten onrechte was afgewezen en dat de rechters geen oog hadden voor zijn gezondheidsklachten.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking beoordeeld en vastgesteld dat het verzoek zich richtte tegen de afwijzing van het uitstelverzoek, dat door mr. T. van Rij was gedaan. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn wrakingsverzoek tegen mr. E.I. Batelaan-Boomsma, omdat zij geen rol had gespeeld in de beslissing over het uitstelverzoek. De wrakingskamer benadrukte dat rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, en dat alleen in uitzonderlijke gevallen een wraking gerechtvaardigd kan zijn.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet kan worden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 21 april 2016.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2016/16
zaak-/rolnummer: 508167 / KG RK 15-564
zaaknummer: SGR 15/5684
datum beschikking: 21 april 2016
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mrs. E.I. Batelaan-Boomsma en T. van Rij,
rechters in de rechtbank Den Haag,
hierna te noemen: de rechters.
Belanghebbende in deze procedure is: de Inspecteur van de Belastingdienst/belastingen kantoor Haaglanden, hierna ook te noemen: de Belastingdienst.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1
In de hoofdzaak heeft de Belastingdienst het bezwaar van verzoeker tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2010 niet-ontvankelijk verklaard. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Bij uitspraak van 20 oktober 2015 heeft de rechtbank het beroep kennelijk ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft verzoeker verzet gedaan.
1.2
De rechtbank heeft de behandeling van dit verzet op verzoek van verzoeker tweemaal uitgesteld in verband met gezondheidsklachten. Bij brief van 3 maart 2016 is verzoeker uitgenodigd voor de behandeling van het verzet op de zitting van 25 maart 2016. Opnieuw heeft verzoeker verzocht om uitstel van de behandeling van de zitting in verband met zijn posttraumatische stressstoornis. Bij brief van 23 maart 2015 heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen. Vervolgens heeft verzoeker bij brief van 24 maart 2016 de rechtbank gewraakt.
1.3
Op 29 maart 2016 is verzoeker opgeroepen ter zitting van de wrakingskamer op 4 april 2016. Verzoeker heeft vervolgens de wrakingskamer verzocht de zitting aan te houden in verband met een zitting bij de Centrale Raad van Beroep in Utrecht. Hierop heeft de wrakingskamer verzoeker opgeroepen ter zitting van 18 april 2016.
1.4
Mr. T. van Rij heeft op 6 april 2016 schriftelijk de reactie van de rechters op het wrakingsverzoek gegeven en geconcludeerd tot afwijzing.
1.5
Bij brief van 14 april 2016 heeft verzoeker verzocht de zitting van de wrakingskamer op een andere datum te bepalen en verzocht dat mr. T. van Rij bij deze zitting aanwezig is.
1.6
Bij brief 15 april 2016 heeft de wrakingskamer aan verzoeker medegedeeld dat zijn verzoek om uitstel ter zitting van 18 april 2016 zal worden behandeld.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 18 april 2016 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Niemand is verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft aan het wrakingsverzoek – verkort en zakelijk weergegeven – ten grondslag gelegd dat zijn verzoek om uitstel van de behandeling van het verzet ter zitting ten onrechte is afgewezen. Hij heeft dit uitstel verzocht in verband met gezondheidsklachten. Verzoeker is van mening dat het belang van de doorgang van het proces niet boven het belang van zijn gezondheid mag worden gesteld. Hij verzoekt dan ook om een andere rechter die wel oog heeft voor zijn gezondheidsklachten.

4.Het standpunt van de rechter

De rechters hebben in hun reactie medegedeeld dat mr. E.I. Batelaan-Boomsma de rechter is die het verzet zal behandelen, maar dat het wrakingsverzoek lijkt te zien op de afwijzing van het uitstelverzoek en dat deze beslissing is gegeven door mr. T. van Rij. De rechters berusten niet in de wraking. Hiertoe hebben zij aangevoerd dat het uitstelverzoek is afgewezen omdat al twee keer eerder uitstel was verleend en ten tijde van dit verzoek geen sprake was van uitzonderlijke omstandigheden die niet al eerder te voorzien zijn geweest. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat de Procesregeling bestuursrecht voorschrijft dat een verzetszaak binnen dertien weken na ontvangst van het verzetschrift op zitting behandeld dient te worden.

5.De beoordeling

5.1
De wrakingskamer ziet in het uitstelverzoek van verzoeker onvoldoende redenen om tot uitstel over te gaan. Het door verzoeker gedane verzoek tot uitstel van de behandeling van zijn wrakingsverzoek wordt dan ook afgewezen, zodat tot de inhoudelijke behandeling van het wrakingsverzoek wordt overgegaan.
5.2
De wrakingskamer overweegt vervolgens dat uit de bewoordingen van het wrakingsverzoek lijkt te volgen dat het verzoek zich richt tegen de rechter die het uitstelverzoek heeft behandeld, in dit geval mr. T. van Rij. Voor zover het verzoek mede is gericht tegen mr. E.I. Batelaan-Boomsma, wordt verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek. Deze rechter is weliswaar de inhoudelijk behandelend rechter, maar zij heeft geen bemoeienis gehad met de beslissing over het uitstelverzoek.
5.3
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.4
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.5
De wrakingskamer stelt voorop dat de afwijzing van een uitstelverzoek moet worden aangemerkt als processuele beslissing. Dergelijke beslissingen vormen in principe geen grond voor een wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechtbank jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Hetgeen verzoeker in dit verband heeft gesteld levert geen omstandigheid op die tot dat oordeel zou moeten leiden. In het licht van de taak van de rechtbank om de voortgang van procedure te bewaken, is de wrakingskamer van oordeel dat op geen enkele wijze de schijn van vooringenomenheid jegens verzoeker is gewekt.
5.6
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking voor zover gericht tegen mr. E.I. Batelaan-Boomsma;
- wijst het verzoek tot wraking voor het overige af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Awb wordt toegezonden aan:
• verzoeker;
• belanghebbende en
• de rechters.
Deze beslissing is gegeven door mrs. D. Aarts, T.F. Hesselink en J.A. van Steen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.W.W. Koppe als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2016.