ECLI:NL:RBDHA:2016:16885

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2016
Publicatiedatum
6 maart 2017
Zaaknummer
C/09/508540 / KG RK 16-606
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in een bestuursrechtelijke procedure betreffende zorgtoeslag

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 21 april 2016 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker, wonende in België, die zich richtte tegen mr. A.D. van Riel, de rechter in de hoofdzaak. De achtergrond van het verzoek tot wraking was een procedure waarin de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaarschrift van de verzoeker inzake de zorgtoeslag 2007 kennelijk ongegrond had verklaard. De verzoeker had beroep ingesteld en was uitgenodigd voor de zitting op 12 april 2016. Op 22 maart 2016 diende de verzoeker een wrakingsverzoek in, waarop de rechter op 11 april 2016 schriftelijk reageerde en het verzoek afwees.

De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 18 april 2016, waarbij zowel de verzoeker als de rechter aanwezig waren. De belanghebbende, de Belastingdienst/Toeslagen, was niet vertegenwoordigd. De verzoeker stelde dat Belgisch recht van toepassing zou zijn en verwees naar stukken die door de Belastingdienst/Toeslagen waren ingebracht. De rechter gaf aan niet in de wraking te berusten en dat zij nog niet eerder bij deze zaak betrokken was geweest, en dat er geen sprake was van een schijn van partijdigheid.

De wrakingskamer oordeelde dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat de argumenten van de verzoeker niet voldoende waren om aan te nemen dat er sprake was van een gebrek aan onpartijdigheid. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2016/18
zaak-/rolnummer: 508540 / KG RK 16-606
zaaknummer: SGR 15/9303
datum beschikking: 21 april 2016
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te België ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. A.D. van Riel,
rechter in de rechtbank Den Haag,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is: de Belastingdienst/Toeslagen.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1
In de hoofdzaak heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaarschrift van verzoeker inzake de zorgtoeslag 2007 kennelijk ongegrond verklaard. Hiertegen heeft verzoeker beroep ingesteld.
1.2
Bij brief van 17 maart 2016 is verzoeker uitgenodigd voor de behandeling van het beroep op de zitting van 12 april 2016. Bij brief van 22 maart 2016 heeft verzoeker de rechter gewraakt.
1.3
De rechter heeft op 11 april 2016 schriftelijk haar reactie op het wrakingsverzoek gegeven en geconcludeerd tot afwijzing.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 18 april 2016 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker en de rechter zijn verschenen. Belanghebbende heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

3.Het standpunt van verzoeker

Het is de wrakingskamer niet geheel duidelijk geworden op welke gronden verzoeker zijn wrakingsverzoek baseert. Het lijkt erop dat verzoeker van mening is dat Belgisch recht op de zaak van toepassing is. Verzoeker heeft in dit verband verwezen naar een aantal door de Belastingdienst/Toeslagen in het geding gebrachte stukken.

4.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten. Zij zal het beroep ter zitting behandelen maar is nog niet eerder bij deze zaak betrokken geweest. Naar haar mening is geen sprake van een schijn van partijdigheid.

5.De beoordeling

5.1
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3
Voor zover verzoeker de bestuursrechter verwijt dat zij stukken heeft opgevraagd bij de Belastingdienst/Toeslagen, dan overweegt de wrakingskamer dat deze beslissing dient te worden aangemerkt als een processuele beslissing. Dergelijke beslissingen vormen in principe geen grond voor een wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de bestuursrechter jegens eiser een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij eiser dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Hetgeen verzoeker in dit verband heeft gesteld levert geen omstandigheid op die tot dat oordeel zou moeten leiden. Het verzoek lijkt zich mede te richten tegen de inhoud van de overgelegde stukken. Dat levert evenmin een grond voor wraking op.
5.4
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Awb wordt toegezonden aan:
• verzoeker;
• belanghebbende en
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. D. Aarts, T.F. Hesselink en J.A. van Steen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.W.W. Koppe als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2016.