Uitspraak
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG
[minderjarige] ,
Stichting Hogeschool der Kunsten Den Haag,
1.De voorgeschiedenis en het procesverloop
2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
3.Het standpunt van verzoeker
4.Het standpunt van de kantonrechter
5.Wraking van de wrakingskamer
6.De beoordeling van het verzoek tot wraking van de kantonrechter
of in grote mate van waarschijnlijkheid de door [minderjarige] in het laatste trimester van 2013 ontwikkelde PTSS terug te voeren is tot het handelen van de Hogeschool”.
en als het al wordt vastgesteld, moet het ook nog onrechtmatig zijn. Ik kom niet eens aan die vraag toe om een deskundige te benoemen”. De wrakingskamer begrijpt dit aldus dat de kantonrechter te kennen heeft gegeven dat eerst dient komen vast te staan dat de door verzoeker gestelde gedragingen van de Hogeschool zich hebben voorgedaan én dat die gedragingen als onrechtmatig zijn aan te merken. Immers, eerst dan komt de kantonrechter toe aan de vraag of de gestelde schade het gevolg is van het onrechtmatig handelen, zijnde een vraag die mr. Koenen volgens voornoemd citaat aan een deskundige voorgelegd wilde zien. In dit licht beziet de wrakingskamer de opmerking van de kantonrechter “
Ik kom niet eens aan die vraag toe om een deskundige te benoemen”. Hiermee heeft de kantonrechter klaarblijkelijk op basis van de hem voorgelegde en gebleken feiten en omstandigheden een voorlopig oordeel gegeven op een verzoek van verzoeker tot het benoemen van een deskundige.
Stel dat partijen het er over eens zijn om een deskundige te benoemen dan zou ik partijen ter wille willen zijn en een deskundige benoemen, maar in eerste instantie kom ik aan die vraag niet toe”. Met de toevoeging “
maar in eerste instantie kom ik aan die vraag niet toe” wordt het voorlopig oordeel door de kantonrechter herhaald, waarbij (wederom) tot uitdrukking wordt gebracht dat het naar zijn voorlopig oordeel juridisch niet mogelijk is om op verzoek van verzoeker of ambtshalve een deskundige te benoemen.
of in grote mate van waarschijnlijkheid de door [minderjarige] in het laatste trimester van 2013 ontwikkelde PTSS terug te voeren is tot het handelen van de Hogeschool”.
dat het betreffende meisje mishandeld was” en diens (door verzoeker gestelde) mededeling: “
dat indien een gerechtelijk deskundige zou herhalen wat Baks en Van der Meulen (lees: drs. B. Van der Meer) geoordeeld hebben, dan wel de vordering toewijsbaar is”. De kantonrechter heeft daarmee kennelijk de bereidheid uitgesproken terug te komen op zijn voorlopige oordeel omtrent het gestelde onrechtmatig handelen indien het rechtens mogelijk zou zijn om een deskundige te benoemen en deze deskundige tot een bepaalde conclusie zou komen. Door de ontbrekende medewerking van de Hogeschool is dit volgens het voorlopige oordeel van de kantonrechter niet mogelijk.