ECLI:NL:RBDHA:2016:16916

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2016
Publicatiedatum
13 maart 2017
Zaaknummer
C-09-519687-KG ZA 16-1240
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in kort geding betreffende dwangsommen en contactverboden

In deze zaak heeft eiseres, werkzaam als directeur voor een stichting die zich inzet voor de rechten van vrouwen, gedaagde aangeklaagd in kort geding. Eiseres vorderde onder andere een contact- en omgevingsverbod en betaling van dwangsommen, omdat gedaagde zich niet zou houden aan een eerder gemaakte verklaring waarin zij zich zou onthouden van negatieve uitlatingen over eiseres en haar privéleven. Gedaagde had schriftelijk verklaard zich te onthouden van mededelingen aan derden die een verband leggen tussen het privéleven van eiseres en haar werkzaamheden voor de stichting. Eiseres stelde dat gedaagde deze afspraken had geschonden en vorderde een schadevergoeding en een verbod op verdere negatieve uitlatingen.

De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat gedaagde in strijd heeft gehandeld met haar verklaring. Er was onvoldoende bewijs dat gedaagde zich in de toekomst onrechtmatig zou uitlaten over eiseres. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vorderingen van eiseres niet voor toewijzing in aanmerking komen, omdat de gestelde uitlatingen van gedaagde niet zijn aangetoond. Eiseres is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.

De uitspraak is gedaan op 16 december 2016 door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, die de vorderingen van eiseres heeft afgewezen en haar heeft veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/519687 / KG ZA 16-1240
Vonnis in kort geding van 16 december 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. E.E. de Vos te Amsterdam,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. S.H. Bulut-Yazir te Den Haag.
Partijen worden in het navolgende ‘ [eiseres] ’ respectievelijk ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding met producties, de akte houdende overlegging producties van de zijde van [eiseres] en de van de zijde van [gedaagde] overgelegde producties. Van de zijde van [eiseres] is verzocht om behandeling van deze zaak achter gesloten deuren. Over dit verzoek heeft de wederpartij zich uitgelaten. Bij de mondelinge behandeling van de zaak op 2 december 2016 heeft de voorzieningenrechter bedoeld verzoek afgewezen. Voorts hebben partijen daar pleitnotities overgelegd en is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiseres] is als directeur werkzaam voor de stichting [de Stichting] (hierna: [de Stichting] ). [de Stichting] zet zich in voor - zakelijk weergegeven - de rechten van vrouwen.
2.2.
[eiseres] heeft sinds de zomer van 2015 een affectieve relatie met [A] (hierna: [A] ). [A] is getrouwd geweest met [gedaagde] .
2.3.
Bij brief van 30 mei 2016 heeft [gedaagde] het bestuur van [de Stichting] geïnformeerd over haar contacten met [eiseres] , over de wijze waarop zij kennis heeft genomen van de affectieve relatie tussen [eiseres] en [A] en over de haars inziens onprofessionele handelswijze van [eiseres] .
2.4.
Na communicatie daaromtrent met mr. De Vos heeft [gedaagde] op 20 juli 2016 haar handtekening gezet onder een door mr. De Vos opgesteld schriftelijk stuk (hierna: de Verklaring), waarin zij verklaart zich te zullen onthouden van mededelingen aan derden, waarin een verband wordt gelegd of wordt gesuggereerd tussen de relatie van [eiseres] en [A] enerzijds en [de Stichting] anderzijds, of van mededelingen over het (voorbije) huwelijk en de (huidige) relatie van [A] en/of zijn relatie met [eiseres] en/of haar persoonlijke ervaring(en) met [eiseres] . Ook verklaart zij zich te zullen onthouden van beschuldigingen aan derden over de gedragingen van [eiseres] in persoon, onder derden te verstaan - zakelijk weergegeven - personen of organisaties op het werkterrein van [de Stichting] en voorts per geval van overtreding van voormelde afspraken een direct opeisbare boete/‘dwangsom’ aan van
€ 1.500,-- aan [eiseres] verschuldigd te zijn.
2.5.
Op 5 september 2016 heeft in debatcentrum ‘ […] ’ in Amsterdam de jaarlijkse [x] plaatsgevonden, bijgewoond door zowel [eiseres] als [gedaagde] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert - zakelijk weergegeven - [gedaagde] te veroordelen
primair:
I. tot betaling van een met wettelijke rente te vermeerderen bedrag van € 3.000,--;
primair en, als de afspraken in de Verklaring niet afdwingbaar zijn, ook subsidiair:
II. om zich voor een periode van zes maanden na de betekening van het te wijzen vonnis te onthouden van enigerlei wijze van contact met [eiseres] , anders dan via een advocaat;
III. om in vorenbedoelde periode de omgeving van [eiseres] te vermijden, daaronder begrepen bijeenkomsten waarvan mag worden aangenomen dat [eiseres] daar aanwezig zal zijn;
IV. om zich te onthouden van publieke negatieve of diskwalificerende uitlatingen over [eiseres] en/of haar relatie met [A] en/of haar persoonlijke leven;
subsidiair:
als de inhoud van de Verklaring rechtens niet afdwingbaar is, [gedaagde] te verbieden:
V. om aan derden op enigerlei wijze mededelingen te doen waarin verband wordt gesuggereerd tussen het werk van [eiseres] en haar relatie met [A] ;
VI. om met derden op enigerlei wijze contact te hebben over haar huwelijk met [A] en - kort gezegd - het persoonlijke leven van [eiseres] , waarbij - zakelijk weergegeven - onder ‘derden’ worden begrepen personen werkzaam in de professionele omgeving van [eiseres] ;
een en ander (zowel II., III. en IV. als V. en VI.) op straffe van dwangsommen en, zo nodig, lijfsdwang en met veroordeling van [gedaagde] in de (na)kosten van de procedure.
3.2.
Daartoe wordt - samengevat - het volgende aangevoerd. Na afloop van voormelde lezing heeft [gedaagde] [eiseres] in het bijzijn van zakelijke relaties verweten dat zij ‘aan polygamie doet’. Later die avond heeft [gedaagde] aan derden te kennen gegeven dat [eiseres] intieme betrekkingen onderhoudt met [A] . Deze uitlatingen werpen een ongunstig licht op de integriteit van [eiseres] bij haar werkzaamheden voor [de Stichting] , hetgeen voor [eiseres] reputatieschade tot gevolg heeft. De uitlatingen zijn in strijd met hetgeen is opgenomen in de Verklaring. [gedaagde] is daarmee tekortgeschoten in de nakoming van de afspraken. Zij is daarom twee keer de overeengekomen dwangsom van € 1.500,-- verschuldigd. Gelet op haar gedrag is zeer wel aannemelijk dat [gedaagde] ook in de toekomst zulke onwelgevallige uitlatingen zal doen tegenover [eiseres] in het bijzijn van haar zakelijke relaties. [gedaagde] verschijnt immers frequent bij openbare optredens van [eiseres] . Een contact- en omgevingsverbod, alsmede een verbod om zich publiekelijk (negatief) uit te laten over het persoonlijke leven van [eiseres] , is daarom op zijn plaats. Februari 2017 zal in het Europees Parlement een hoorzitting plaatsvinden over huwelijkse gevangenschap. [eiseres] zal naar aanleiding daarvan te maken hebben met mediacontacten. Mede in het licht van die omstandigheid heeft [eiseres] daarom spoedeisend belang bij een voorziening waarmee zij gevrijwaard blijft van de schadelijke gevolgen van de uitlatingen van [gedaagde] .
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer, dat hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] zich niet houdt aan de op dit punt gemaakte afspraken, dat daarom kan worden aangenomen dat [gedaagde] zich ook in de nabije toekomst niet zal onthouden van onrechtmatige uitlatingen over het privé-leven van [eiseres] en dat zij daarom terzake belang heeft bij een spoedige voorziening. Het spoedeisend belang van [eiseres] bij de behandeling van haar vorderingen is daarmee gegeven.
4.2.
[gedaagde] is zich bewust van het voor [eiseres] schadelijke karakter van de inhoud van haar brief van 30 mei 2016 aan het bestuur van [de Stichting] en heeft er spijt van deze brief te hebben verzonden. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat deze brief haar enige uiting aan derden is geweest inzake het verband tussen het privéleven van [eiseres] enerzijds en de professionele bezigheden van [eiseres] voor [de Stichting] anderzijds. De door [eiseres] in de dagvaarding en ter zitting gestelde uitlatingen van [gedaagde] bij gelegenheid van de [x] op 5 september 2016 worden door [gedaagde] immers gemotiveerd betwist. Zij wijst daartoe onder meer op een door haar in het geding gebracht e-mailbericht van 29 november 2016. Daarin verklaart de directeur van het debatcentrum […] desgevraagd dat hij tijdens voormelde lezing van begin tot eind aanwezig is geweest, dat na afloop van de lezing geen incident, onregelmatigheid, geschreeuw of gejuich is geregistreerd en dat hij en andere medewerkers van […] na afloop van de lezing niet hebben gehoord dat een vrouw op luide toon heeft gezegd: ‘zij doet aan polygamie’ en ‘zij doet het met mijn man’.
4.3.
Gelet op het vorenstaande is voorshands niet aannemelijk geworden dat [gedaagde] de gestelde uitlatingen op 5 september 2016 heeft gedaan (en daarmee dwangsommen zou hebben verbeurd). Om te kunnen vaststellen of [eiseres] het gelijk aan haar zijde heeft, is daarom nader onderzoek naar haar stellingen en wellicht ook bewijsvoering noodzakelijk. Daarvoor is in het beperkte bestek van de kort gedingprocedure echter geen plaats. Daaruit volgt dat de vordering onder I. niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter stelt vast dat overige handelingen van [gedaagde] in strijd met de afspraken in de Verklaring van 20 juli 2016 niet zijn gesteld of gebleken. Daardoor behoeft de vraag of, zoals [gedaagde] stelt, de Verklaring nietig is geen bespreking.
4.4.
Voor zover [eiseres] wil betogen dat [gedaagde] zich in toekomstige gevallen niet aan de afspraken in voornoemde Verklaring zal houden of zich anderszins onrechtmatig jegens [eiseres] zal uitlaten vindt die aanname geen steun in de overgelegde stukken of het verhandelde ter zitting. Inderdaad verkeren [eiseres] en [gedaagde] , zoals gesteld, in ieder geval gedeeltelijk in dezelfde sociale en professionele kringen. Zij lopen daardoor een reële kans elkaar te ontmoeten. [gedaagde] stelt zich echter op het standpunt dat in die gevallen van partijen een zakelijke en professionele houding mag worden verwacht en dat zij er in ieder geval niet op uit is om bij die gelegenheden de integriteit van [eiseres] ter discussie te stellen. Mede gelet op het verder ontbreken van indicaties voor een andersluidend oordeel ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om [gedaagde] de verregaande maatregel van een contact-, omgevings- of mededelingsverbod op te leggen zoals [eiseres] voor ogen heeft. De enkele mogelijkheid dat partijen elkaar kunnen treffen is daartoe althans onvoldoende. Ook de vorderingen onder II., III. en IV. komen daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
4.5.
Nu de gestelde gebeurtenissen op 5 september 2016 niet aannemelijk zijn geworden, en daardoor geen aanleiding bestaat voor beantwoording van de vraag of de afspraken in de Verklaring rechtens afdwingbaar zijn, wordt ook niet toegekomen aan hetgeen [eiseres] subsidiair vordert. Een belangafweging is immers pas aan de orde als aannemelijk is geworden dat - in dit geval - [eiseres] vanwege uitlatingen van [gedaagde] daadwerkelijk in haar belang wordt geschaad.
4.6.
Het vorenstaande leidt de voorzieningenrechter voorshands tot de slotsom dat de vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen.
4.7.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure, tot dusverre aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.701,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 885,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken
op 16 december 2016.
fl