In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, wordt de aanvraag van eiseres tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd behandeld. Eiseres, van Ethiopische en Somalische nationaliteit, had op 10 juni 2015 een aanvraag ingediend, die door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 8 december 2015 niet in behandeling werd genomen. Eiseres heeft hiertegen beroep aangetekend en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Tijdens de zitting op 22 december 2015 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en was er een tolk aanwezig.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris de aanvraag aanvankelijk had afgewezen op basis van de geloofwaardigheid van de gestelde nationaliteit. Na een aanvullend gehoor en een taalanalyse, die concludeerde dat eiseres niet te herleiden was tot de spraakgemeenschap van Zuid-Somalië, heeft de staatssecretaris de aanvraag als kennelijk ongegrond willen afwijzen. Eiseres betoogt dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om een contra-expertise te laten uitvoeren. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris eiseres niet expliciet op deze mogelijkheid heeft gewezen, wat in strijd is met de zorgvuldigheidseisen.
De rechtbank oordeelt dat het besluit van de staatssecretaris niet zorgvuldig tot stand is gekomen en dat eiseres de kans moet krijgen om een contra-expertise te laten uitvoeren. De rechtbank besluit om de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen het gebrek in het besluit te herstellen en verbiedt de uitzetting van eiseres tot 7 mei 2016. De verdere beslissing wordt aangehouden tot de einduitspraak op het beroep.