ECLI:NL:RBDHA:2016:17255

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2016
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
AWB 15-21787 en 15-21788 tussenuitspraak
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake asielaanvraag en taalanalyse

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, wordt de aanvraag van eiseres tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd behandeld. Eiseres, van Ethiopische en Somalische nationaliteit, had op 10 juni 2015 een aanvraag ingediend, die door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 8 december 2015 niet in behandeling werd genomen. Eiseres heeft hiertegen beroep aangetekend en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Tijdens de zitting op 22 december 2015 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en was er een tolk aanwezig.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris de aanvraag aanvankelijk had afgewezen op basis van de geloofwaardigheid van de gestelde nationaliteit. Na een aanvullend gehoor en een taalanalyse, die concludeerde dat eiseres niet te herleiden was tot de spraakgemeenschap van Zuid-Somalië, heeft de staatssecretaris de aanvraag als kennelijk ongegrond willen afwijzen. Eiseres betoogt dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om een contra-expertise te laten uitvoeren. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris eiseres niet expliciet op deze mogelijkheid heeft gewezen, wat in strijd is met de zorgvuldigheidseisen.

De rechtbank oordeelt dat het besluit van de staatssecretaris niet zorgvuldig tot stand is gekomen en dat eiseres de kans moet krijgen om een contra-expertise te laten uitvoeren. De rechtbank besluit om de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen het gebrek in het besluit te herstellen en verbiedt de uitzetting van eiseres tot 7 mei 2016. De verdere beslissing wordt aangehouden tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 15/21787 (bodem)
AWB 15/21787 (voorlopige voorziening)
V-nr: [V-nummer]
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 januari 2016 in de zaak tussen
[eiseres] ,eiseres
geboren op [geboortedatum] , van Ethiopische nationaliteit,
alias
[…] ,
geboren op [geboortedatum] , van Somalische nationaliteit,
(gemachtigde mr. J.W.F. Noot),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde mr. L. Kersten).

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2015 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 10 juni 2015 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 niet in behandeling genomen.
Op 9 december 2015 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Op dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig [naam] , tolk Somalisch.

Overwegingen

1.1
Eiseres stelt afkomstig te zijn uit [plaatsnaam] , Zuid-Somalië en de Somalische nationaliteit te hebben.
1.2
De aanvraag van eiseres is aanvankelijk door verweerder bij besluit van 7 januari 2015 afgewezen, omdat de gestelde Somalische nationaliteit niet geloofwaardig werd geacht. Verzoekster had niet aannemelijk gemaakt dat het Ethiopische paspoort waarover zij beschikte vals was.
1.3
Bij besluit van 15 juni 2015 heeft verweerder het afwijzende besluit van 7 januari 2015 ingetrokken. Vervolgens heeft op 7 juli 2015 een aanvullend gehoor plaatsgevonden en is naar aanleiding van dat gehoor een taalanalyse afgenomen. Op 7 september 2015 heeft Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT) een rapport taalanalyse uitgebracht. Daarin concludeert de taalanalist dat eiseres eenduidig niet is te herleiden tot de spraakgemeenschap binnen Zuid-Somalië. Het accent wijst op Noord-Somalië of [plaatsnaam] . Het Somalisch van eiseres strookt volgens de taalanalist niet met de door haar gestelde herkomst.
1.4
Op 29 oktober 2015 heeft verweerder kenbaar gemaakt voornemens te zijn de aanvraag als kennelijk ongegrond af te wijzen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, d en e van de Vw 2000. Eiseres heeft hiertegen op 26 november 2015 een zienswijze ingebracht.
1.5
Vervolgens heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar Ethiopische paspoort, waarin was vermeld dat eiseres [naam] heet en dat zij de Ethiopische nationaliteit heeft, op frauduleuze wijze heeft verkregen. Verweerder heeft evenwel de door eiseres gestelde identiteit, te weten [naam] , en gestelde Somalische nationaliteit geloofwaardig geacht. Verweerder acht niet geloofwaardig dat eiseres afkomstig is uit [plaatsnaam] , Zuid-Somalië. Eiseres heeft onvoldoende informatie kunnen verstrekken over haar gestelde woon- en leefomgeving in het aanvullend gehoor van 7 juli 2015. Omdat de antwoorden van eiseres gerede twijfel hebben doen rijzen over de door haar gestelde herkomst heeft verweerder een taalanalyse laten verrichten. Uit het rapport taalanalyse blijkt dat eiseres eenduidig niet is te herleiden tot de spraakgemeenschap van het gestelde herkomstgebied in Zuid-Somalië, aldus verweerder.
2.1
Eiseres betoogt in de eerste plaats dat verweerder haar ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om een contra-expertise te laten verrichten. Verweerder had ingevolge zijn Werkinstructie 2010/10 eiseres op die mogelijkheid en de daarvoor gestelde termijnen moeten wijzen. Eiseres heeft bij brief van 19 november 2015 bij het Centraal opvangorgaan asielzoekers (COA) een verzoek ingediend om de kosten van een contra-expertise te vergoeden.
2.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in de gelegenheid hoefde te worden gesteld om een contra-expertise te laten verrichten. Het rapport taalanalyse is met het voornemen meegezonden. In de bij het rapport taalanalyse behorende ‘Vakbijlage taalanalyse’ wordt gewezen op de mogelijkheid tot het verrichten van een contra-expertise. Ingevolge de Werkinstructie 2010/10 dient door de vreemdeling binnen twee weken na het voornemen melding te worden gemaakt dat een contra-expertise zal worden uitgevoerd. Eiseres heeft eerst in de zienswijze daarvan melding gemaakt. Bovendien is de contra-expertise nog niet daadwerkelijk in gang gezet. Eiseres heeft slechts aan het COA een verzoek gedaan om de kosten van een contra-expertise te vergoeden, aldus verweerder.
2.3
De rechtbank overweegt het volgende. De Werkinstructie 2010/10 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in.
“De betrokken vreemdeling kan op basis van dezelfde taalanalyseopname en binnen
een maximale termijn van zes maanden een contra-expertise laten uitvoeren door een
zelfgekozen onafhankelijke deskundige. De vreemdeling dient op deze mogelijkheid
te worden gewezen wanneer hij wordt ingelicht over de beslissing van de IND om een taalanalyse op te starten, waarbij tevens de geldende termijnen bekend moeten
worden gemaakt.
De vreemdeling krijgt tot maximaal zes maanden na verzending van het voornemen
de tijd om de onderzoeksresultaten van een contra-expertise in te brengen mits
binnen twee weken na verzending van het voornemen schriftelijk is aangetoond door
de vreemdeling dat een contra-expertise zal worden uitgevoerd (bijvoorbeeld een
brief van de gemachtigde aan een taleninstituut of expert, waarin wordt verzocht om
een contra-expertise).”
2.4
De rechtbank stelt vast dat eiseres niet binnen twee weken na het voornemen heeft aangetoond dat een contra-expertise zal worden uitgevoerd. Eerst in de zienswijze van 26 november 2015 heeft zij vermeld dat een contra-expertise is opgestart. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting meegedeeld dat dit (nog) niet een opdracht aan de Taalstudio inhield, maar een verzoek aan het COA van 19 november 2015 om de kosten van de contra-expertise te vergoeden.
2.5.
De rechtbank is echter van oordeel dat de omstandigheid dat eiseres niet binnen twee weken na het voornemen, maar eerst na vier weken melding heeft gemaakt van de voorgenomen contra-expertise, niet aan eiseres had mogen worden tegengeworpen. Daartoe overweegt de rechtbank dat in de brief van 22 juli 2015, waarin eiseres is uitgenodigd voor het gehoor taalanalyse op 11 augustus 2015, noch in het voornemen van 29 oktober 2015 en het daarbij meegezonden rapport taalanalyse met Vakbijlage taalanalyse, is vermeld dat binnen twee weken na verzending van het voornemen schriftelijk moet zijn aangetoond dat contra‑expertise zal worden uitgevoerd. Van eiseres mag niet worden gevergd zij door raadpleging van de openbare Werkinstructie 2010/10 kennis zou nemen van de door verweerder gestelde termijn van twee weken. Verweerder had deze - als het ware fatale - termijn uitdrukkelijk in het voornemen, in het rapport taalanalyse of daarbij behorende vakbijlage dienen te vermelden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het oordeel van verweerder dat de door eiseres gestelde herkomst voor een niet onbelangrijk deel steunt op de taalanalyse en dat eiseres daarom een zwaarwegend belang heeft bij het verrichten van de contra-expertise. Verder is van belang dat een nog te verrichten contra-expertise in het geval van een herhaalde aanvraag door verweerder blijkens de Werkinstructie 2010/10 niet als novum zal worden aangemerkt. De herhaalde aanvraag kan in dat geval in beginsel op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden afgedaan. Ten slotte kan niet worden gezegd dat eiseres onvoldoende voortvarend werk heeft gemaakt van de voorgenomen contra-expertise.
2.6
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Het besluit is daarom in strijd met artikel 3:2 van de Awb .
3. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder eiseres in de gelegenheid stellen om binnen zes maanden na het bestreden besluit, dat wil zeggen vóór 7 mei 2016 een contra-expertise te laten verrichten en in deze procedure te brengen. In beginsel zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
4. De rechtbank ziet in wat zij hiervoor heeft overwogen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Deze houdt in dat verweerder tot 7 mei 2016 wordt verboden eiseres uit te zetten.
5. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 15/21787
  • heropent het onderzoek;
  • stelt verweerder in de gelegenheid om het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
De voorzieningenrechter:
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 15/21788
- wijst het verzoek toe in die zin dat verweerder
tot 7 mei 2016wordt verboden eiseres uit Nederland te (doen) zetten tot op het bezwaar is beslist;
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van den Bergh, rechter, in aanwezigheid van J.P. Braam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2016.
griffier
voorzieningenrechter
J.P. Braam
mr. M.J. van den Bergh
griffier
rechter, tevens voorzieningenrechter
afschrift verzonden op:
Conc.: HB
Coll.: WN

RECHTSMIDDEL

Tegen deze tussenuitspraak kunnen partijen géén hoger beroep instellen. Hoger beroep is slechts mogelijk tegelijk met het hoger beroep tegen de nog te wijzen einduitspraak.
Tegen de uitspraak voor zover dat betrekking heeft op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.