ECLI:NL:RBDHA:2016:175

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 januari 2016
Publicatiedatum
8 januari 2016
Zaaknummer
SGR 15/2765
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de toepassing van de Wajong 2015 en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 7 januari 2016, wordt de toepassing van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) besproken. Eiser, geboren in 1997, heeft een aanvraag ingediend voor ondersteuning op basis van de Wajong 2015, maar zijn aanvraag is door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) afgewezen. Verweerder heeft de aanvraag beoordeeld aan de hand van de criteria die golden vóór de inwerkingtreding van de Wajong 2015, terwijl de rechtbank oordeelt dat de nieuwe criteria van toepassing zijn. De rechtbank stelt vast dat verweerder de aanvraag van eiser had moeten toetsen aan de nieuwe criteria die per 1 januari 2015 zijn ingevoerd. De rechtbank concludeert dat de besluitvorming van verweerder gebrekkig is, omdat de nieuwe beoordelingssystematiek niet is toegepast. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om de geconstateerde gebreken binnen vier weken te herstellen, met inachtneming van de overwegingen in deze tussenuitspraak. Eiser heeft recht op een zorgvuldige beoordeling van zijn aanvraag, waarbij de nieuwe criteria in acht moeten worden genomen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/2765

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 7 januari 2016 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.P. de Witte),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: F.J. Latenstein).

Procesverloop

Bij besluit van 17 november 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiser een uitkering te verstrekken op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015).
Bij besluit van 9 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2015. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [geboortedatum] 1997, heeft op 6 augustus 2014 bij verweerder een aanvraag om ondersteuning bij werk en inkomen voor jonggehandicapten op grond van de Wet Werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend.
2. Op 1 januari 2015 is artikel III van de Invoeringswet Participatiewet (Stb. 2014, 270 en 271) in werking getreden. Met dit artikel is de Wet Wajong op onderdelen gewijzigd. Blijkens onderdeel B van dit artikel is na hoofdstuk 1 van de Wet Wajong een hoofdstuk 1a ingevoegd. Blijkens onderdeel F zijn aan artikel 2:15 de leden vier en vijf toegevoegd. Ingevolge onderdeel W is de citeertitel van de wet gewijzigd in Wet arbeidsongeschikt-heidsvoorziening jonggehandicapten.
Per 1 januari 2015 is ook het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) aangepast.
3. In de Invoeringswet Participatiewet is geregeld dat de Wajong 2015 met ingang van 1 januari 2015 alleen nog toegankelijk is voor jonggehandicapten die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Op grond van artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong 2015 wordt onder “duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie” verstaan de situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen. Het “duurzaam niet hebben van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie” betekent dat de mogelijkheden noch door medisch herstel noch door training (bijvoorbeeld scholing) kunnen verbeteren.
4. Volgens verweerder is op de aanvraag van eiser de Wajong 2015 van toepassing. Aangezien de wijzigingen van de Wet Wajong en het Schattingsbesluit eerst per 1 januari 2015 zijn doorgevoerd, heeft verweerder besloten om aanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2015, die betrekking hebben op personen die op of na die datum achttien jaar worden of het einde van de wachttijd bereiken en waarvan de medische en eventuele arbeidsdeskundige beoordeling is aangevangen vóór 1 januari 2015, te beoordelen aan de hand van de artikelen 2:4 en 2:5 van de Wet Wajong. Indien sprake is van “volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid” als bedoeld in laatstgenoemde artikelen ontstaat volgens verweerder een recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wajong 2015. De door verweerder gebezigde beoordelingsmethode is beschreven in twee uitvoerings-berichten van respectievelijk 11 juli 2014 en 9 januari 2015 van de divisie Sociaal Medische Zaken.
5. Bij het primaire besluit heeft verweerder geweigerd eiser een uitkering op grond van de Wajong 2015 toe te kennen. Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
6.1
In geschil is de vraag of op eisers aanvraag de Wajong 2015 van toepassing is.
6.2
Ingevolge artikel 1a:2 lid 2 van de Wajong 2015 heeft de persoon die recht heeft of heeft gehad op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 of recht op arbeidsonge-schiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 3, geen recht op arbeidsongeschiktheids-uitkering op grond van hoofdstuk 1a.
In artikel 2:15, vierde lid, van de Wajong 2015 is bepaald dat recht op arbeidsondersteuning niet ontstaat, indien dit zou ingaan op of na de dag van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel B, van de Invoeringswet Participatiewet.
6.3
Vast staat dat eiser op 9 januari 2015 achttien jaar is geworden. Nu eiser eerst na de datum van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel B, van de Invoeringswet Participatiewet achttien jaar is geworden kan hij geen aanspraak maken op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 van de Wajong 2015. Bij gebrek aan andere overgangsrechtelijke bepalingen dient eisers aanvraag derhalve te worden getoetst aan hoofdstuk 1a van de Wajong 2015. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de Wajong 2015 dan ook terecht van toepassing geacht op eisers aanvraag.
7. De rechtbank stelt vast dat de wetgever nieuwe criteria heeft ontwikkeld ter beantwoording van de vraag of sprake is van arbeidsvermogen. De CBBS-systematiek wordt niet langer gevolgd. Deze heeft plaats gemaakt voor de Sociaal Medische Beoordeling Arbeidsvermogen (SMBA)-systematiek. De International Classification of Functioning, Disability and Health staat daarbij centraal. De beoordeling vindt nog wel steeds plaats op basis van een verzekeringsgeneeskundig en zo nodig arbeidsdeskundig onderzoek.
8. Nu met de invoering van de Wajong 2015 een wezenlijk ander beoordelingskader is geïntroduceerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder eisers aanvraag had moeten toetsen aan de criteria zoals die gelden per 1 januari 2015. De omstandigheid dat verweerder de in overweging 4 beschreven werkwijze heeft gebezigd om vertraging in de uitvoering te voorkomen, levert onvoldoende grond op om daarvan af te wijken, nu de uitkomsten van een onderzoek op basis van de CBBS-systematiek niet (goed) te vertalen zijn naar die van de SMBA-systematiek. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bestreden besluit dan ook onvoldoende zorgvuldig voorbereid. Daarmee is artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschonden.
9. Gelet op hetgeen hiervoor onder 8 is overwogen, ziet de rechtbank aanleiding om toepassing te geven aan de bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51a van de Awb. De rechtbank zal verweerder in het kader van die bestuurlijke lus de gelegenheid geven om het geconstateerde gebrek te herstellen.
10.1
In dat kader acht de rechtbank het volgende van belang. Eiser is op 24 december 2014 gezien door de verzekeringsarts (de primaire verzekeringsarts). In zijn verslag van dezelfde datum heeft deze arts opgenomen dat eiser geboren is met een spina bifida waarvoor hij op jonge leeftijd is geopereerd. Eiser heeft sinds enige tijd last van toegenomen rugklachten. Verder is bij eiser sprake van een licht verstandelijke beperking. Als direct gevolg van zijn ontwikkelingsproblematiek heeft eiser wel ondersteuning nodig bij dagelijkse handelingen, zoals de planning van het huishouden en de communicatie met instanties. Adequate ondersteuning in het dagelijkse leven kan de arbeidsparticipatie verruimen. Eiser is op zijn 17/18-jarige leeftijd belastbaar te achten. Deze belastbaarheid is echter slechts marginaal en niet duurzaam. Er is voorlopig sprake van blijvend aanmerkelijk wisselende mogelijkheden vanwege relatief langere periodes van verslechtering met regelmatig een daling onder de zelfredbaarheidsgrens. Volgens de primaire verzekeringsarts heeft eiser op de datum van de ingang van de arbeidsvoorziening tijdelijk geen participatiemogelijkheden, maar zijn er op termijn mogelijk wel participatiemogelijkheden. Bij eiser is daarom geen sprake van een situatie van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.
10.2
De verzekeringsarts b&b heeft vervolgens aan de hand van de door eiser naar voren gebrachte bezwaren de bevindingen van de primaire verzekeringsarts beoordeeld. In zijn medische rapportage van 7 april 2015 stelt hij vast dat een verbetering in de zelfredzaamheid niet direct kan worden gebaseerd op een verbetering van verstandelijke vermogens. Het is volgens de verzekeringsarts b&b evident dat eiser thans minder functioneert en participeert dan hij deed. Hij ziet daarvoor diverse mogelijke factoren. Eén daarvan is de pijnklacht, maar ook psychosociale factoren zijn mogelijk oorzaak van een verminderd functioneren. Tegen deze achtergrond(en) acht hij verbetering niet uitgesloten. Meer helder zijn volgens hem de operatieve mogelijkheden. Het is niet de chirurg die verdere behandeling uitsloot, maar het is eiser dan wel diens familie die behandeling door operatie tegenhoudt. Weliswaar is niet duidelijk of thans ingrijpen aan de rug werkelijk verbeteringen zou opleveren, maar uitgesloten kan dat niet worden. Ook het verwijderen van de verkleefde resten van de drain die op jonge leeftijd bij eiser is aangelegd kan opnieuw worden geprobeerd. Wederom geldt dat de behandeling discutabel is en misschien ook niet zal worden ondernomen, maar een verbetering als dit wel gebeurt, is evenmin uitgesloten. De verzekeringsarts b&b concludeert dat enige verbetering van functioneren, zelfstandigheid en eventueel zelfs participeren in de zin waarin eiser dit ook al heeft gedaan, niet uitgesloten is.
10.3.
In beroep heeft eiser een brief van zijn behandelend neurochirurg van 21 mei 2015 overgelegd, waaruit volgt dat er geen indicatie bestaat voor een operatie aan de rug en dat de verkalkingen rond de drain niet acceptabel zijn te verwijderen. Verweerder heeft deze brief aan de verzekeringsarts b&b voorgelegd. In zijn nadere rapportage van 9 juni 2015 heeft de verzekeringsarts b&b zich op het standpunt gesteld dat verbetering van het functioneren op grond van een operatieve ingreep komt te vervallen, maar dat een verbetering van het functioneren en dan met name de zelfredzaamheid nog steeds niet is uitgesloten.
10.4
De rechtbank overweegt dat uit de rapportage van de primaire verzekeringsarts blijkt dat bij eiser sprake is van sterk wisselende mogelijkheden vanwege relatief langere periodes van verslechtering met regelmatig een daling onder de zelfredbaarheidsgrens. De verzekeringsarts b&b heeft geen afstand van genomen van dat standpunt. In de rapportages van de verzekeringsartsen ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor de verwachting dat deze sterk wisselende belastbaarheid, die al jaren speelt bij eiser, in de toekomst zal verbeteren. Gelet daarop kan de rechtbank de verzekeringsarts b&b niet volgen in zijn standpunt dat een verbetering in eisers (psycho)sociale omstandigheden ertoe kan leiden dat in de toekomst bestendige arbeidsparticipatiemogelijkheden bij eiser zullen ontstaan. Ook op dit punt is de besluitvorming van verweerder gebrekkig.
11. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het bestreden besluit.
12. Ingevolge artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb wordt van verweerder verlangd de rechtbank zo spoedig mogelijk mee te delen of hij al dan niet gebruik wenst te maken van de gelegenheid om de gebreken te herstellen. Indien verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser op grond van artikel 8:51b, derde lid, van de Awb de gelegenheid geven te reageren op de herstelpoging van verweerder.
13. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken de geconstateerde gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- stelt eiser vervolgens in de gelegenheid om, voor zover verweerder van voormelde gelegenheid gebruik maakt, daarop te reageren;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, voorzitter, en mr. C.J. Waterbolk en mr. L.M. Koenraad, leden, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bouwens-Bos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan pas hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met een hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.