ECLI:NL:RBDHA:2016:1934

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2016
Publicatiedatum
25 februari 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2540
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortduren van de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 februari 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de voortduring van de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die in 1974 is geboren. Eiser had op 10 februari 2016 een beroepschrift ingediend tegen de maatregel van bewaring die door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was opgelegd op 6 januari 2016. In het beroepschrift werd ook verzocht om schadevergoeding. De rechtbank ontving schriftelijke inlichtingen van de staatssecretaris en vroeg de gemachtigde van eiser om een reactie, welke werd ingezonden. De rechtbank besloot het onderzoek ter zitting achterwege te laten op basis van artikel 96, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.

De rechtbank overwoog dat de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring al eerder was beoordeeld in een uitspraak van 25 januari 2016. De huidige beoordeling richtte zich op de vraag of de voortduring van de maatregel rechtmatig was, gezien de omstandigheden van het geval. De rechtbank concludeerde dat het voortduren van de vrijheidsontnemende maatregel niet onrechtmatig was. Eiser had niet meegewerkt aan een vertrekgesprek op 12 januari 2016, waardoor de staatssecretaris niet in staat was om de benodigde gegevens voor de aanvraag van een laissez-passer te verzamelen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld en dat er geen strijd was met de Vreemdelingenwet 2000.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter E.J. van As, in aanwezigheid van griffier J.J. Brands, en werd openbaar uitgesproken op 25 februari 2016. Tegen deze uitspraak stond geen hoger beroep open.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/2540

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2016 in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer [V-nummer] , eiser,

(gemachtigde: mr. S. Akkas),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1974 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
Op 10 februari 2016 heeft eiser een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. Het beroep is gericht tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die verweerder bij besluit van
6 januari 2016 aan eiser heeft opgelegd. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft de rechtbank en de gemachtigde van eiser schriftelijke inlichtingen verstrekt inzake zijn handelen strekkend tot uitzetting van eiser uit Nederland. De rechtbank heeft de gemachtigde bij faxbericht van 11 februari 2016 om een reactie gevraagd.
De gemachtigde heeft een reactie ingezonden.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 96, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist bij uitspraak van deze rechtbank van 25 januari 2016. Derhalve staat thans ter beoordeling of voortduring van de maatregel van bewaring, gegeven de omstandigheden van het geval, rechtmatig is.
2 Op grond van de stukken is de rechtbank van oordeel dat het voortduren van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel niet onrechtmatig is.
3 Uit de voortgangsrapportage blijkt dat verweerder op 12 januari 2016 heeft geprobeerd een vertrekgesprek met eiser te houden, doch dat eiser hieraan niet wilde meewerken. De regievoerder kon derhalve eiser op dat moment niet vragen om de aanvraagformulieren ter verkrijging van een laissez-passer (LP) van de Algerijnse autoriteiten in te vullen en te ondertekenen. Hierdoor heeft de Directie Internationale Aangelegenheden (DIA) de LP-aanvraag zelf moeten invullen en de minimaal benodigde gegevens die van eiser bekend zijn moeten verzamelen. Te denken valt hierbij aan bijvoorbeeld vingerafdrukken en pasfoto’s. Verweerder dient voor het verzamelen van deze gegevens en het controleren of de aanvraag voldoende volledig is om in behandeling te worden genomen enige tijd te worden gegund. Toen blijkens de voortgangsrapportage op
19 januari 2016 de pasfoto’s van eiser waren ontvangen is de LP-aanvraag op diezelfde datum doorgezonden aan de Algerijnse autoriteiten. Gelet hierop, en mede in aanmerking genomen dat eiser in het geheel niet heeft meewerkt aan de bespoediging van het LP-traject, is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend te werk is gegaan.
Daarbij is gebleken dat eiser op 9 februari 2016 opnieuw heeft geweigerd mee te werken aan een vertrekgesprek. Verweerder dient vooralsnog in de gelegenheid te worden gesteld het resultaat van het LP-verzoek af te wachten.
4 Niet is gebleken dat de voortzetting van de bewaring ten aanzien van eiser in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
5 Het beroep is derhalve ongegrond. Er is geen grond voor het toekennen van schadevergoeding.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van As, rechter, in aanwezigheid van J.J. Brands, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.