ECLI:NL:RBDHA:2016:1978
Rechtbank Den Haag
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift DNA-onderzoek bij veroordeelden in jeugdstrafrecht
Op 26 januari 2016 heeft de rechtbank Den Haag in raadkamer het bezwaar van een veroordeelde behandeld tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel. De veroordeelde, geboren in 1997, was niet verschenen, maar zijn raadsman, mr. J.A. Hoste, was wel aanwezig. De officier van justitie concludeerde tot gegrondverklaring van het bezwaar. De veroordeelde was eerder, op 5 juni 2014, door de kinderrechter veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren voor mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat het DNA-profiel van de veroordeelde nog niet was bepaald en dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend.
De rechtbank heeft in haar beoordeling rekening gehouden met de bijzondere persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, waaronder het overlijden van zijn vader voorafgaand aan het delict. De rechtbank oordeelde dat het om een eenmalig incident leek te gaan en dat de strafmodaliteit in jeugdstrafzaken vaak verschilt van die in het volwassenenstrafrecht. In dit geval zou een volwassen first offender voor een vergelijkbaar feit in aanmerking komen voor een geldboete, wat geen DNA-afname met zich meebrengt.
Gelet op het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht en de omstandigheden van de zaak, heeft de rechtbank besloten dat opname van het DNA van de veroordeelde in de DNA-databank onwenselijk is. De rechtbank verklaart het bezwaar gegrond en beveelt de officier van justitie om het celmateriaal onmiddellijk te vernietigen.