ECLI:NL:RBDHA:2016:203

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 januari 2016
Publicatiedatum
11 januari 2016
Zaaknummer
SGR 15/1360
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toekenning van een militair invaliditeitspensioen wegens niet voldoen aan het A-criterium van het PTSS Protocol

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalig militair, en de minister van Defensie over de afwijzing van zijn verzoek om toekenning van een militair invaliditeitspensioen. Eiser had verzocht om dit pensioen op basis van een posttraumatische stressstoornis (PTSS) die hij zou hebben opgelopen tijdens zijn uitzending naar Afghanistan. De minister had het verzoek afgewezen, stellende dat niet voldaan was aan het A-criterium van het PTSS Protocol, dat vereist dat de betrokkene is blootgesteld aan een traumatische ervaring en intense angst, hulpeloosheid of afschuw heeft ervaren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser inderdaad is blootgesteld aan een levensbedreigende situatie tijdens zijn uitzending, waar hij regelmatig raketinslagen heeft meegemaakt en in tenten zonder bescherming moest slapen. Eiser heeft verklaard dat hij hierdoor intens angstig was en slaapproblemen had. De rechtbank heeft de rapporten van verschillende psychologen en psychiaters in overweging genomen, die bevestigden dat eiser lijdt aan PTSS gerelateerd aan zijn militaire dienst.

De rechtbank oordeelde dat de minister ten onrechte had geconcludeerd dat niet voldaan was aan het A-criterium. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de bevindingen van de rechtbank. Tevens is de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/1360

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 januari 2016 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. V. Dolderman),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: P.J.H. Souren).

Procesverloop

Bij besluit van 10 november 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiser een militair invaliditeitspensioen toe te kennen.
Bij besluit van 15 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij beslissing van 25 juni 2015 is het onderzoek door de rechtbank heropend om [getuige 1] als getuige te horen. Het getuigenverhoor heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2015. Ter zitting waren ook eiser en zijn gemachtigde aanwezig.
Nadat partijen in de gelegenheid zijn gesteld te reageren op het proces-verbaal van het getuigenverhoor, heeft de rechtbank bij brief van 11 december 2015 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is met ingang van 6 augustus 2007 voor bepaalde tijd aangesteld bij het beroepspersoneel. Gedurende de periode van 30 september 2008 tot 15 november 2008 is eiser uitgezonden naar Kandahar in Afghanistan.
2. Met ingang van 5 februari 2010 is aan eiser ontslag verleend vanwege het eindigen van de tijd waarvoor de aanstelling is geschied.
3. Op 6 december 2010 heeft eiser verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen omdat hij in behandeling is bij PsyQ en geconstateerd is dat hij lijdt aan een post traumatische stressstoornis (PTSS) ten gevolge van zijn uitzending naar Afghanistan.
4. Op 29 maart 2011 is eiser naar aanleiding van zijn verzoek onderworpen aan een geneeskundig onderzoek. Van dit onderzoek is op 4 oktober 2011 een rapport uitgebracht waarin wordt geconcludeerd dat eiser een paniekstoornis heeft en dat er geen causaal verband is tussen deze stoornis en de uitoefening van de militaire dienst.
Aan deze rapportage zijn de volgende stukken ten grondslag gelegd:
  • een brief van [bedrijfsarts], bedrijfsarts, van 1 oktober 2009;
  • een brief van [GZ-psycholoog], GZ-psycholoog, van 7 juni 2011;
  • een rapportage van [arts], arts bij Psychiatrische Advisering BMO, van 27 juni 2011.
5. Verweerder heeft bij besluit van 10 november 2011 het verzoek van eiser afgewezen omdat het geneeskundig onderzoek heeft uitgewezen dat er geen verband met de uitoefening van de militaire dienst wordt aanvaard voor de aandoening van psychische aard.
6. In de bezwarenprocedure heeft eiser een rapport overgelegd van [GZ-psycholoog/psychotherapeut], GZ-psycholoog/psychotherapeut van het Top Referent Trauma Centrum van de GGZ Noord-Drenthe van 10 april 2012, waarin wordt vastgesteld dat eiser lijdt aan een PTSS die verband houdt met zijn uitzending. Ook heeft eiser een rapportage van [psychiater 1], psychiater, van 13 april 2012, overgelegd waaruit blijkt dat eiser lijdt aan een PTSS die is veroorzaakt door de militaire dienst. Een mate van invaliditeit wordt vastgesteld van 42%.
7. Bij brief van 30 juli 2012 heeft [psychiater 2], psychiater, namens verweerder gereageerd op de hiervoor genoemde rapporten. [psychiater 2] geeft aan dat in beide rapporten geen gebeurtenissen worden genoemd die voldoen aan het A-criterium en dat hieruit ook niet blijkt dat eiser een gevoel van intense angst, hulpeloosheid, machteloosheid en/of afschuw heeft ervaren, zodat geen sprake kan zijn van een PTSS. Bij brief van 15 september 2012, geeft [psychiater 1] aan dat wel is voldaan aan het A-criterium. Eiser heeft o.a. meegedeeld dat er in die tijd veel, minstens dagelijks, raketinslagen waren. Dit is voldoende om te spreken van een “dreigende dood”, mede gelet op het feit dat eiser in een eenvoudige tent moest slapen. Bij brief van 15 november 2012 heeft [psychiater 2] gereageerd door te stellen dat het feit dat er geregeld raketinslagen in het gebied waren onvoldoende is onderbouwd door feitelijke weergaven, voorbeelden of beschrijvingen.
8. Verweerder heeft bij brief van 12 december 2012 meegedeeld bereid te zijn nader onderzoek te verrichten naar de omvang en intensiteit van de raketinslagen en de impact daarvan op de daar aanwezige militairen. Eiser is verzocht namen op te geven van militairen met wie hij op uitzending is geweest. Getuige [getuige 2] heeft meegedeeld dat zij werden gehuisvest in tenten, er regelmatig raketinslagen waren, de huisvesting geen bescherming zou bieden tegen die inslagen en dat men kan spreken van een levensbedreigende situatie als de raketinslag op of dichterbij het tentenkamp was geweest. Voorts geeft de getuige aan dat [getuige 1] destijds de pelotonscommandant was.
9. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat noch uit de stukken, noch uit de getuigenverklaring van [getuige 2] een objectieve bevestiging is verkregen op grond waarvan kan worden aangenomen dat ten aanzien van eiser is voldaan aan het A-criterium van de DSM-IV. Ook is de verklaring te algemeen om duidelijkheid te verschaffen omtrent de specifieke situatie van eiser toentertijd. Ook blijkt niet dat eiser destijds gevoelens van intense angst, hulpeloosheid of afschuw heeft doorgemaakt.
10. In beroep voert eiser aan dat uit de beschikbare informatie uit de curatieve sector en uit de rapportage van de psychiater [psychiater 1] blijkt dat sprake is van een uitzendgerelateerde PTSS. Daar staat tegenover dat [arts] concludeert dat sprake is van een paniekstoornis en [psychiater 2], psychiater, eiser zelf niet heeft onderzocht en zijn oordeel, waar verweerder veel waarde aan hecht, uitsluitend baseert op het medisch dossier. Ten onrechte stelt verweerder zich op het standpunt dat niet is voldaan aan het zogenaamde A-criterium van de DSM-IV. Eiser verwijst naar de brief van PsyQ van 7 juni 2011, het MGO, de rapportage van [arts], de brief van GGZ van 10 april 2012 en de rapportage van [psychiater 1]. Uit die stukken blijkt dat eiser tijdens de uitzending is blootgesteld aan of is geconfronteerd met gebeurtenissen die een feitelijke of dreigende dood of een ernstige verwonding met zich meebracht of die een bedreiging vormde voor de fysieke integriteit van eiser waarbij hij reacties vertoonde van intense angst, hulpeloosheid of afschuw. Door de getuige is bevestigd dat er raketinslagen waren en dat de tenten waarin de militairen verbleven geen bescherming boden. Voorts voert eiser aan dat verweerder meer onderzoek had kunnen verrichten om een beeld te krijgen van de feiten en omstandigheden tijdens de uitzending. Ook heeft verweerder gedurende de procedure een aanvullende eis gesteld namelijk dat zeer gedegen vast dient te komen staan dat eiser gevoelens van intense angst, hulpeloosheid of afschuw heeft gehad en dat dit door deskundigen vastgesteld dient te worden aan de hand van hetgeen eiser daarover aannemelijk kan maken. Eiser heeft herhaaldelijk en consistent verklaard dat hij met name in de nacht intens angstig was en daardoor slaapproblemen had. Dit heeft eiser bij zijn commandant gemeld. Verweerder had nader onderzoek moeten verrichten om te bezien of er aanwijzingen waren dat eiser tijdens de uitzending reeds te kampen had met emotionele problemen. Verweerder had moeten beoordelen of voortdurende nachtelijke raketinslagen, waarbij geslapen moet worden in tenten die geen enkele bescherming boden, in algemene zin tot intense angstgevoelens kan leiden. Ook had verweerder een onafhankelijke deskundige moeten inschakelen om te beoordelen of eiser lijdt aan een PTSS tengevolge van zijn uitzending. Voorts heeft eiser verweerder verzocht de DSM-V classificatie voor het vaststellen van een PTSS die in 2016 wordt ingevoerd toe te passen.
11. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat conform het PTSS protocol geen sprake was van een PTSS en dus ook niet van een dienstverbandaandoening.
11.1
In onderdeel 2.1. van het PTSS Protocol zijn de criteria opgenomen om vast te stellen of sprake is van een PTSS. Het criterium onder A luidt als volgt: De betrokkene is
blootgesteld aan een traumatische ervaring waarbij aan beide onderstaande voorwaarden moet zijn voldaan:
- betrokkene heeft ondervonden, is getuige geweest van of werd geconfronteerd met een of meer gebeurtenissen die een feitelijke of dreigende dood of een ernstige verwonding met zich meebracht, of die een bedreiging vormde voor de fysieke integriteit van betrokkene of van anderen.
- tot de reacties van betrokkene behoorde intense angst, hulpeloosheid of afschuw.
11.2
In onderdeel 2.1.1. van de toelichting bij Criteria / Rubrieken is het volgende opgenomen: De rubrieken A, B en C zijn het meest onderscheidend van andere psychische stoornissen in de DSM IV TR classificatie voor PTSS.
Rubriek A
Deze rubriek is essentieel voor de diagnose: Met name de doodsangst en het levensbedreigende karakter moeten aanwezig zijn, naast het tweede criterium. Meervoudige ernstige traumatische ervaringen vergroten de kans op het ontstaan van een PTSS en kunnen bijdragen aan de ernst en de duur hiervan. Met andere woorden het kwalitatieve en kwantitatieve aspect van het psychotrauma in en door de dienst moet onderzocht en meegewogen worden bij het vaststellen van de ernst van de PTSS. Als bij het meemaken van een traumatische gebeurtenis geen ervaring van intense (doods)angst of afschuw, schaamte of woede optreedt, is de kans op het ontwikkelen van een PTSS zeer klein.
11.3
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge onderdeel 2. van het PTSS Protocol voor de diagnostische omschrijving van psychiatrische ziektebeelden, waaronder PTSS gebruik dient te worden gemaakt van de officiële psychiatrie richtlijnen. Deze staan verwoord in het diagnostisch handboek, de “Diagnostic and Statistic Manuel of Mental Disorders (DSM)” van de American Psychiatric Association. Deze richtlijnen zijn overgenomen door de Nederlandse vereniging voor Psychiatrie. Momenteel wordt nog gewerkt met de vierde herziene versie (DSM IV-TR). Verweerder heeft dan ook op goede gronden de DSM IV classificatie toegepast voor de vaststelling of sprake is van een PTSS.
11.4
De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van verweerder dat de diagnose PTSS niet kan worden vastgesteld omdat niet is voldaan aan de twee voorwaarden opgenomen onder het A-criterium in onderdeel 2.1 van het PTSS Protocol geen stand kan houden. Ter onderbouwing van haar oordeel overweegt de rechtbank het volgende.
11.5
Ingevolge het PTSS Protocol dient bij psychiatrische klachten en stoornissen de informatie uit de curatieve sector als uitgangspunt te gelden. De informatie uit de curatieve sector wijst in het geval van eiser op het bestaan van PTSS (zie de brief van 7 juni 2011 van PsyQ en de rapportage van [GZ-psycholoog/psychotherapeut] van 10 april 2012 en de rapportage van [psychiater 1] van 13 april 2012).
11.6
In de volgende stukken zijn aanwijzingen te vinden dat voldaan is aan het A-criterium genoemd in onderdeel 2.1. van het PTSS Protocol:
- het rapport van 4 oktober 2011 van het MGO waaruit blijkt dat eiser het volgende heeft verklaard “
vanaf augustus 2008 maakte hij een uitzending mee naar Khandahar, waar hij bepantserde prefabs moest maken, terwijl hij zelf 3 maanden in een tent heeft geslapen en er dagelijks raketinslagen waren. Hij meldt dat hij in die 3 maanden geen oog dicht heeft gedaan. Twee weken voor vertrek uit Khandahar is op een steenworp afstand een inslag geweest”;
- het rapport van 29 maart 2011 van [arts], waaruit blijkt dat eiser het volgende heeft verklaard: “
Betrokkene vertelde dat zij daar container prefabs moesten plaatsen en afwerken maar zelf in een tent sliepen. Nog twee weken voor hun komst, zo was hun verteld, was er een raket ingeslagen op een tent. Vlakbij waar zij sliepen. Geen prettig idee, aldus betrokkene”. “
In die tijd zijn er vele, minstens dagelijkse, raketinslagen geweest. Zo dit al zou kunnen wennen, was er nog enige tijd voor zij retourneerden een raket die zo dicht bij betrokkene langs kwam dat hij het als het ware langs zijn hoofd voelde suizen en kort daarop detoneerde. Betrokkene vertelde dat hij helemaal verdoofd en in shock was van de klap. Hij vertelde dat dit het meest bedreigende incident in uitzendgebied geweest is. In die tijd sliep hij al erg slecht vanwege de dreiging. Hij was steeds bang dat men het kamp zou binnenvallen terwijl hij zonder wapen moest lopen”. “
Hij kon in Kandahar al heel moeilijk slapen en werd snel wakker van het minste of geringste, dan wel van niets. Hij was daar angstig door de raketten die steeds insloegen en waartegen zij niet beschermd waren. Hij voelde zich ook bedreigd omdat men hem zijn wapen niet gaf.”;
- het rapport van [GZ-psycholoog/psychotherapeut] van 10 april 2012 waaruit blijkt dat eiser het volgende heeft verklaard: “
Een paar dagen voor zijn aankomst waren er inslagen op het kamp geweest. Deze indrukken wakkerden het onveiligheidsgevoel enorm aan.”;
- het rapport van [psychiater 1] van 13 april 2012 waaruit blijkt dat eiser het volgende heeft verklaard: “
Deze basis lag geregeld onder vuur, waarbij er weinig mogelijkheden tot schuilen waren. Met name ’s nachts was betrokkene angstig, aangezien hij niet in een shelter, maar in een gewone tent sliep. Geregeld waren er inslagen vlak bij. Gevolg was dat hij nauwelijks sliep”.
11.7
Ook de verklaring van getuige [getuige 2], opgenomen in rechtsoverweging 8. is een aanwijzing dat voldaan is aan het A-criterium.
11.8
Dat geldt ook voor de verklaring van [getuige 1] die destijds pelotonscommandant was. Hij is ter zitting als getuige gehoord en heeft aldaar het volgende verklaard: “
In Kandahar sliepen we in gewone tenten. Zo’n beetje om de dag was er wel een inslag. Er zijn verschillende ernstige inslagen geweest. Het is natuurlijk wel de vraag wat ernstig is. Wat voor één persoon ernstig is, hoeft dat voor de ander niet te zijn. De meeste raketinslagen zijn op het kamp geland. U moet zich realiseren dat het kamp een doorsnee had van 10 kilometer. Het kamp was gebouwd om een landingsbaan. Wij hebben een aantal inslagen meegemaakt die dichtbij waren. Er was er een die op 200 meter afstand insloeg. Bij die inslag kon je een fluit horen en zijn wij ter bescherming over elkaar heen gaan liggen. Er zijn drie Bulgaren omgekomen en een aantal Amerikanen is gewond geraakt”. Gevraagd naar de impact van een raketinslag en de schade als gevolg daarvan verklaarde de getuige het volgende “
Dat kan ik niet in detail vertellen, dat is per projectiel verschillend. Elke raket ontploft bij contact met de grond of een object. Naast de stalen omhulsel die ontploft zijn er ook splinters die wegschieten en extra schade kunnen aanrichten. Dan is het ook afhankelijk van waar de raket inslaat en hoe dichtbij het object is. Het is een feit dat die schade aanbrengt. Dat kan fatale gevolgen hebben”.
11.9
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat het standpunt van verweerder dat niet is voldaan aan het A-criterium onder andere steunt op de bevindingen van psychiater [psychiater 2], terwijl [psychiater 2] eiser niet zelf heeft onderzocht maar zijn bevindingen uitsluitend baseert op de medische stukken. In zijn brief van 15 november 2012 haalt [psychiater 2] de twee voorwaarden van het A-criterium aan en stelt hij dat in geen van de rapporten hiervan gewag wordt gemaakt. Deze stelling is echter niet te rijmen met de inhoud van de rapporten, zoals hierboven deels geciteerd. Met zijn opmerking “Veeleer is er sprake van een “wat als” fenomeen miskent hij bovendien dat niet alleen bij een feitelijke, maar ook bij een dreigende dood of een ernstige verwonding aan het criterium kan zijn voldaan.
11.1
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat eiser is blootgesteld aan een traumatische ervaring waarbij hij een of meer gebeurtenissen heeft ondervonden, van een of meer gebeurtenissen getuige is geweest of met een of meer gebeurtenissen werd geconfronteerd die een feitelijke of dreigende dood of een ernstige verwonding met zich meebracht, of die een bedreiging vormde voor de fysieke integriteit van betrokkene of van anderen. Voorts geven de verschillende rapporten in voldoende mate aan dat bij eiser sprake is geweest van intense angst, hulpeloosheid of afschuw. Bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar dient verweerder ervan uit te gaan dat voldaan is aan het A-criterium opgenomen in onderdeel 2.1 van het PTSS-Protocol.
11.11
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of een mogelijkheid zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder nader onderzoek zal moeten laten verrichten om vast te stellen of aan de overige criteria genoemd in onderdeel 2.1 van het PTSS Protocol is voldaan casu quo eisers recht op een militair invaliditeitspensioen opnieuw dienen te beoordelen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken vast.
11.12
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11.13
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1240 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het bijwonen van het getuigenverhoor met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank :
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1240.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.G.J. Dop, rechter, in aanwezigheid van mr. B.J. Platenburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.