In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Qualified4U Nederland B.V. (hierna: Q4U) en een werknemer (hierna: [gedaagde]). Q4U vorderde betaling van een bedrag van € 3.969,42 van [gedaagde], die volgens Q4U schadeplichtig was omdat hij de arbeidsovereenkomst niet had nageleefd. De werknemer had in augustus 2015 aan Q4U laten weten dat hij niet meer zou komen werken, een dag voor de feitelijke aanvang van de arbeidsovereenkomst die op 1 september 2015 zou ingaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er wel degelijk een arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen, ondanks het feit dat [gedaagde] deze niet had ondertekend. De rechter oordeelde dat de werknemer de wettelijke opzegtermijn van één maand niet in acht had genomen en dat de proeftijdbeding in de arbeidsovereenkomst nietig was, omdat deze betrekking had op een arbeidsovereenkomst van minder dan zes maanden. De kantonrechter verwierp de argumenten van [gedaagde] dat hij de arbeidsovereenkomst buitengerechtelijk had ontbonden wegens onvoorziene omstandigheden of een dringende reden. De rechter oordeelde dat de redenen die [gedaagde] aanvoerde niet voldoende waren om de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig te beëindigen. Uiteindelijk werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.