In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, heeft de vennootschap DR. ING. H.C.F. PORSCHE AKTIENGESELLSCHAFT (hierna: Porsche) een bevoegdheidsincident aanhangig gemaakt tegen een gedaagde, die in het arrondissement Rotterdam woont. Porsche heeft een aantal vorderingen ingesteld tegen de gedaagde, waaronder de nietigverklaring van een Beneluxmerkinschrijving en een verbod op het gebruik van het teken P@RSCHE. De gedaagde heeft de rechtbank verzocht zich relatief onbevoegd te verklaren, stellende dat de rechtbank Rotterdam bevoegd is. Porsche heeft echter betoogd dat de rechtbank Den Haag exclusief bevoegd is voor de vorderingen die verband houden met haar Gemeenschapsmerken.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de rechtbank Rotterdam in beginsel bevoegd is voor de vorderingen van Porsche, maar dat de vordering tot doorhaling van de Gemeenschapsmerken exclusief aan de rechtbank Den Haag toekomt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van Porsche nauw samenhangen met de inbreuk op haar Gemeenschapsmerken, waardoor de rechtbank Den Haag ook relatief bevoegd is om kennis te nemen van de overige vorderingen. De incidentele vordering van de gedaagde is afgewezen, en de beslissing over de proceskosten is gereserveerd voor de hoofdzaak.
De rechtbank heeft de zaak vervolgens verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord op 20 april 2016, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden. Dit vonnis is uitgesproken op 9 maart 2016 door mr. P.G.J. de Heij.