In deze zaak hebben verzoekers, gedetineerd in Thailand, een voorlopig getuigenverhoor aangevraagd. Zij zijn in Thailand veroordeeld voor het witwassen van geld en stellen dat de Staat der Nederlanden hen onrechtmatig heeft behandeld door onjuiste en onvolledige informatie aan de Thaise autoriteiten te verstrekken. De rechtbank heeft op 3 maart 2016 de beschikking gegeven om het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toe te wijzen. Verzoekers willen getuigen horen om aan te tonen dat de informatievoorziening van de Staat aan de Thaise autoriteiten onjuist was en dat er opzettelijk is aangestuurd op hun vervolging in Thailand.
De procedure begon met een verzoekschrift op 22 september 2015, gevolgd door een verweerschrift op 13 januari 2016. De mondelinge behandeling vond plaats op 21 januari 2016, waarbij de advocaten van verzoekers en de Staat aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat verzoekers voldoende belang hebben bij het horen van getuigen, ondanks dat zij in eerdere procedures in het ongelijk zijn gesteld. De rechtbank benadrukte dat het horen van getuigen noodzakelijk is voor verzoekers om hun proceskansen in een eventuele bodemprocedure te kunnen inschatten.
De rechtbank heeft de Staat de mogelijkheid gegeven om verweer te voeren, maar oordeelde dat de verzoekers niet misbruik maken van hun bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor aan te vragen. De rechtbank heeft het aantal te horen getuigen in eerste instantie beperkt tot vijf en heeft de procedure voor het getuigenverhoor vastgesteld.