ECLI:NL:RBDHA:2016:2584

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2016
Publicatiedatum
11 maart 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 6940
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de toepassing van de kostendelersnorm op de AIO-aanvulling

Op 11 maart 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiseres en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de toepassing van de kostendelersnorm op de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO-aanvulling). Eiseres ontving een AOW-uitkering en een AIO-aanvulling, maar de SVB heeft haar AIO-aanvulling per 1 juli 2015 aangepast op basis van de kostendelersnorm, omdat haar dochter, die ook haar mantelzorger is, bij haar inwoont. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de SVB geen rekening had gehouden met haar bijzondere omstandigheden, waaronder haar zorgbehoefte en de CIZ-indicatie voor verblijf.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres en haar dochter samen op één adres hun hoofdverblijf hebben en dat de uitzonderingen van de wet niet van toepassing zijn. De rechtbank oordeelde dat de SVB op goede gronden had gesteld dat sprake was van kostendelers. Eiseres voerde aan dat de invoering van de kostendelersnorm in de AOW was uitgesteld tot 2018 en dat dit ook voor de AIO-aanvulling zou moeten gelden. De rechtbank weerlegde dit argument door te stellen dat de AOW en AIO-aanvulling niet op één lijn gesteld kunnen worden, omdat de AIO-aanvulling afhankelijk is van bijstandsbehoefte.

De rechtbank concludeerde dat er geen ongerechtvaardigd onderscheid was en dat de wetgever bewust had gekozen om de kostendelersnorm ook van toepassing te laten zijn op rechthebbenden zoals eiseres. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 maart 2016, en eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/6940

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.M. Singh),
en

de Sociale Verzekeringsbank (SVB), verweerder

(gemachtigde: mr. P. Stahl-de Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 21 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO-aanvulling) van eiseres per 1 juli 2015 vastgesteld met toepassing van de kostendelersnorm.
Bij besluit van 13 augustus 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2016.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld van haar dochter. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Daarnaast ontvangt zij een AIO-aanvulling naar de norm van een alleenstaande. De dochter van eiseres is bewindvoerder en tevens mantelzorger en woont in bij haar moeder. De dochter verleent de zorg aan haar moeder vanuit een persoonsgebonden budget (pgb) van
€ 3.919,42 per maand. Uit het indicatiebesluit van het CIZ van 3 december 2014 volgt dat eiseres vanwege haar psycho-geriatrische problemen een indicatie heeft voor verblijf.
2. Vanaf 1 juli 2015 is eiseres aangemerkt als kostendeler. Verweerder heeft daarom de AIO-aanvulling met ingang van 1 juli 2015 aangepast, zodat eiseres nu maandelijks een bedrag van € 706,43 ontvangt aan AOW en AIO.
3. Eiseres is het hier niet mee eens. Zij kan eigenlijk niet meer zelfstandig thuis wonen, dat blijkt ook uit de CIZ indicatie. Juist daarom woont haar dochter bij haar in huis. Verweerder heeft geen rekening gehouden met de bijzondere en specifieke omstandigheden van eiseres en maakt misbruik van zijn bevoegdheid. Daarnaast is de handelswijze van verweerder in strijd met het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). Eiseres wordt beperkt in haar keuze zich te laten verzorgen door haar dochter tot dat zij kan worden opgenomen in een verzorgingshuis.
Voorts heeft zij aangevoerd dat de invoering van de kostendelersnorm in de AOW is uitgesteld tot 2018, zij begrijpt dan ook niet dat dit ook niet geldt voor de AIO-aanvulling. Daarnaast meent eiseres dat sprake is van ongelijke behandeling tussen mensen met AOW en mensen met AOW en AIO.
Tot slot vindt eiseres de korting op haar AIO-aanvulling disproportioneel, gelet op haar individuele omstandigheden. Zij heeft nu immers € 505,12 minder inkomen, maar haar vaste lasten blijven gelijk.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Op grond van artikel 22a, eerste lid, van de Pw is de norm per kalendermaand indien belanghebbende met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:
((40% + A x 30%) / A x B).
Hierbij staat A voor het totaal aantal meerderjarige personen dat in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en B voor de rekennorm.
Artikel 22a, derde lid, van de Pw, bepaalt onder meer dat het eerste lid niet van toepassing is op de belanghebbende:
a. die gehuwd is en die niet met een of meer andere meerderjarige personen dan de echtgenoot in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, tenzij die echtgenoot geen recht op algemene bijstand heeft; of
b. de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt.
Op grond van artikel 22a, vierde lid, van de Pw, worden tot de personen, bedoeld in het eerste lid, niet gerekend:
a. de persoon die de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt,
b. de persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van belanghebbende, die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder, kostgever of kostganger in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft,
c. de persoon die op basis van een schriftelijke overeenkomst met een derde, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft, mits hij de overeenkomst heeft met dezelfde persoon als met wie de belanghebbende een schriftelijke overeenkomst heeft, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger, en
d. de persoon die onderwijs volgt waarvoor aanspraak op studiefinanciering kan bestaan op grond van de Wet studiefinanciering 2000 en op enig moment tijdens dat onderwijs gelet op zijn leeftijd in aanmerking kan komen voor die studiefinanciering, de persoon die onderwijs volgt waarvoor aanspraak kan bestaan op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, en de persoon die een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs in de beroepsbegeleidende leerweg volgt.
4.2
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres en haar dochter samen op één adres hun hoofdverblijf hebben. Voorts stelt de rechtbank vast dat de uitzonderingen van artikel 22a, derde en vierde lid van de Pw, niet op de situatie van eiseres van toepassing zijn. Verweerder heeft zich daarom op goede gronden op het standpunt gesteld dat sprake is van kostendelers.
4.3
Ten aanzien van het beroep op artikel 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) of artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) omdat sprake zou zijn van een ongerechtvaardigd onderscheid, nu de invoering van de kostendelersnorm in de AOW is uitgesteld tot 1 januari 2018, overweegt de rechtbank het volgende. Naar de rechtbank begrijpt is de invoering van de kostendelersnorm in de AOW uitgesteld tot 1 januari 2018 om verder onderzoek te doen naar de gevolgen van de kostendelersnorm voor de (bereidheid tot het verlenen van) mantelzorg (zie onder meer EK 2014/15, 33 801, nr. F (brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 juni 2015)). Verweerder heeft er echter terecht op gewezen dat de AOW niet op één lijn moet worden gesteld met de AIO-aanvulling. Bij de AIO-aanvulling gaat het immers in feite om bijstand waarbij voor het recht op de AIO-aanvulling, onder meer, van belang is of betrokkene verkeert in bijstandsbehoevende omstandigheden. Voor het recht op AOW is juist niet bepalend of betrokkene verkeert in bijstandsbehoevende omstandigheden, maar of en hoelang betrokkene verzekerd is geweest voor de AOW. De wetgever heeft de invoering van de kostendelersnorm ten aanzien van bijstandsuitkeringen niet uitgesteld. In dit verband merkt de rechtbank verder op dat ook de staatssecretaris zich op dit standpunt heeft gesteld (zie: TK 2014/15, nr. 103, WWB-onderwerpen en de Participatiewet, p. 103-7-8 e.v.) en dat een motie van kamerlid Karabulut om de invoering van de kostendelersnorm voor de AIO-aanvulling ook uit te stellen door de Tweede Kamer is verworpen op 2 juli 2015 (zie: TK 2014/15, nr. 104, Stemmingen moties WWB-onderwerpen en de Participatiewet, p. 104-50-2 e.v.). De rechtbank ziet dan ook onvoldoende grond voor de conclusie dat sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid doordat de kostendelersnorm voor de AIO-aanvulling wel is ingevoerd en voor de AOW (nog) niet.
4.4
Anders dan eiseres heeft betoogd ziet de rechtbank evenmin mogelijkheid om af te wijken van artikel 22a van de PW vanwege de inwonende dochter die tevens haar bewindvoerder en mantelzorger is. De rechtbank overweegt hiertoe dat de wetgever er in de Pw bewust voor heeft gekozen, zo blijkt uit de MvT, om voor zorgverlenende en zorgbehoevende familieleden niet langer een uitzondering te maken zoals de Wet werk en bijstand dat voorheen deed en de kostendelersnorm ook van toepassing te laten zijn op rechthebbenden zoals eiseres. Dat de dochter van eiseres haar bewindvoerder en mantelzorger is kan daarom geen reden zijn om van toepassing van de kostendelersnorm af te zien. Aan de wet ligt immers ten grondslag dat ook deze personen voordelen hebben door kosten te delen. Die voordelen staan los van de redenen waarom men samenwoont, en zijn derhalve ook aanwezig in geval van mantelzorg.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van S.V. de Bart-van der Vegte, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.