In deze zaak heeft eiseres, een studente, bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, waarin haar studiefinanciering werd herzien. De herziening vond plaats op basis van een rapport van een huisbezoek dat op 13 mei 2015 was uitgevoerd door controleurs van de Dienst Uitvoering Onderwijs. Eiseres was per 9 september 2013 ingeschreven op een adres waar ook andere personen woonden. De Minister concludeerde dat eiseres niet op het opgegeven adres woonde, maar als thuiswonende studerende moest worden aangemerkt, wat leidde tot een terugvordering van € 4.014,86.
Tijdens de zitting op 19 januari 2016 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. De Minister was niet aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewijslast bij de Minister ligt om aan te tonen dat eiseres niet op het adres woont. De rechtbank heeft de getuigenverklaringen van buurtbewoners in overweging genomen, die bevestigden dat er op het adres alleen een gezin met een klein kind woont. Eiseres heeft geen objectieve bewijsstukken overlegd die haar stelling ondersteunen dat zij op het adres woont.
De rechtbank oordeelt dat de Minister aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres niet op het adres woont en dat de herziening van de studiefinanciering terecht is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 2 februari 2016.