ECLI:NL:RBDHA:2016:2876

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2016
Publicatiedatum
18 maart 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 8819
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Ghrib
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan een onderneming wegens overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit tijdens sloopwerkzaamheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen [B.V. X], eiseres, en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder. Eiseres kreeg een boete van € 42.300,- opgelegd vanwege acht overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit tijdens sloopwerkzaamheden aan tramstellen. De inspectie constateerde op 1 oktober 2014 dat er werkzaamheden werden verricht zonder de vereiste veiligheidsmaatregelen, waaronder het verwijderen van asbest zonder de juiste bescherming. Eiseres voerde aan dat de overtredingen haar niet verweten konden worden, omdat zij handelde op basis van informatie van de Haagse Tram Maatschappij (HTM) en dat de risicoaansprakelijkheid bij de HTM lag. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres verantwoordelijk was voor de veiligheid van haar werknemers en dat de overtredingen aan haar konden worden toegerekend. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat eiseres geen gronden had ingediend tegen de hoogte van de boete en het beleid van verweerder redelijk werd geacht. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om de boete te matigen of niet op te leggen, en dat de boete evenredig was aan de overtredingen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/8819

uitspraak van de enkelvoudige van 16 maart 2016 in de zaak tussen

[B.V. X] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: W. van Rheenen),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F.D.R. van Motman).

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 42.300,- vanwege een achttal overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit).
Bij besluit van 28 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2016.
Namens eiseres is [persoon A] ter zitting verschenen, bijgestaan door voornoemd gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres heeft een opdracht aangenomen van de Haagse Tram Maatschappij (HTM) tot totaalsloop van twee tramstellen van de HTM. Op 1 oktober 2014 hebben twee arbeidsinspecteurs van de Inspectie SZW op de locatie, gelegen aan de [adres] te [plaats] , geconstateerd dat twee personen bezig waren in één van de trams onderdelen van het interieur en beplating te verwijderen. Zij droegen geen adembescherming. In de andere tram zagen de inspecteurs dat binnenbeplating van het plafond en de wanden verwijderd was. Op de richels van het plafond en de wanden bevonden zich asbestverdachte strips. Deze waren gedeeltelijk los en op een aantal plaatsen verwijderd. De inspecteurs hebben de werkzaamheden stilgelegd. De inspecteurs hebben hun bevindingen neergelegd in het boeterapport van 15 januari 2015. Als bijlagen bij dit rapport zijn onder meer verklaringen van [persoon B] , een van de aangetroffen personen die aan het werk waren, en van [persoon A] , directeur van eiseres. Ook bevat het boeterapport het opdrachtrapport tot aanname van het werk, een asbestinventarisatierapport van [adviesbureau A], een VGM & Sloopveiligheidsplan, opgesteld door eiseres van 8 augustus 2014, een tweetal rapportages van SAM Projecten van 5 oktober 2014, zijnde een rapportage asbestinventarisatie en een rapportage risicobeoordeling. Verder bevinden zich nog enkele e-mails omtrent gemaakte afspraken en een toolbox in de bijlage.
Bij brief van 24 februari 2015 heeft verweerder eiseres in kennis gesteld van het voornemen aan haar een boete op te leggen van € 42.300,-. Eiseres heeft op 6 maart 2015 een zienswijze ingediend. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
In het kader van de bezwaarprocedure heeft op 17 juni 2015 een hoorzitting plaatsgevonden. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de boete gehandhaafd.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres op 10 oktober 2014 op de locatie de artikelen 4.45, eerste lid, 4.47c, eerste lid, 4.48a, eerste lid, 4.48a, vierde lid, 4.50, eerste lid, 4.54d, eerste lid, 4.54d, vijfde lid en 4.54d, zevende lid, van het Arbobesluit heeft overtreden. Verweerder is van mening dat geen sprake is van geen of verminderde verwijtbaarheid en heeft daarom geen aanleiding gezien de boete te matigen of geheel af te zien van het opleggen van een boete.
3. Eiseres voert in beroep, verkort en zakelijk weergegeven, aan dat de overtredingen haar niet verweten kunnen worden. Eiseres heeft de werkzaamheden uitgevoerd met medeweten van en in opdracht van de HTM. Eiser is uitgegaan van de door HTM verstrekte informatie en heeft gehandeld op de wijze waarop met HTM is overeengekomen. Verder heeft de HTM een onjuiste asbestinventarisatie afgegeven. De risicoaansprakelijkheid ligt op grond hiervan niet bij eiseres maar bij de HTM, aldus eiseres.
Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat de opgelegde boetes onevenredig zijn, gelet op de rol die de HTM heeft gespeeld. Verweerder heeft beleid vastgesteld om duidelijkheid te scheppen over de wijze waarop de hoogte van de boete moet worden berekend. In iedere zaak dient te worden bekeken of het opleggen van de boete wel evenredig is. Daarbij mag niet aan het huidige beleid worden getoetst, nu dit beleid ten tijde van het bestreden besluit nog niet in werking getreden was.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1.
De rechtbank overweegt dat uit de door eiseres en de HTM ondertekende opdrachtbevestiging van 27 augustus 2015 blijkt dat eiseres de opdracht heeft aangenomen tot ontvangst en volledige vernietiging van een aantal trams. In de werkomschrijving is opgenomen dat daartoe onder meer behoort het verwijderen van niet asbest houdende materialen, het uitvoeren van de asbestsanering en het klein knippen van de trams.
Uit deze opdrachtbevestiging blijkt dat eiseres zich middels deze opdracht verantwoordelijk gesteld heeft voor de gehele sloop van de tram, inclusief de asbest sanering. Dat de HTM onrechtmatig gehandeld heeft door eiseres asbest te laten verwijderen kan niet worden gevolgd, nu de HTM het werk inclusief de asbest sanering aan eiseres heeft uitbesteed en eiseres dus de verantwoordelijke is voor het op je juiste wijze (doen) verwijderen van asbest.
Dit houdt in dat eiseres op grond van het Arbobesluit verantwoordelijk is voor het welzijn van haar werknemers en zij op grond van voornoemde bepalingen gehouden is de veiligheid van haar werknemers te waarborgen.
Eiseres is daarom verantwoordelijk voor overtreding van voornoemde artikelen.
4.3.
Gelet hierop was verweerder in beginsel bevoegd aan eiseres een bestuurlijke boete op te leggen. Verweerder diende echter af te zien van het opleggen van een boete indien geen sprake was van enige verwijtbaarheid, dan wel de boete te matigen in geval van verminderde verwijtbaarheid. Indien een werkgever betoogt dat hem ter zake van de overtreding geen enkel verwijt valt te maken, zal hij dit aannemelijk moeten maken. De rechtbank wijst in dit geval op de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) (zie onder meer de uitspraak van 3 juni 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI6082). De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Op 8 juli 2015 heeft de Afdeling zich uitgelaten over het matigingsbeleid van verweerder (ECLI:NL:RVS:2015:2136). Het oude matigingsbeleid, op grond waarvan matiging op bepaalde gronden enkel mogelijk was indien aan andere cumulatieve voorwaarden voldaan werd, is door de Afdeling onredelijk bevonden. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft verweerder op 18 december 2015 nieuwe beleidsregels vastgesteld, waarbij elke grond voor matiging op zichzelf staat en tot een matiging van de boete kan leiden. Verweerder heeft ter zitting nader gemotiveerd dat de toetsing die in het bestreden besluit heeft plaatsgevonden, conform voornoemde uitspraak van de Afdeling is. In het verweerschrift heeft verweerder het nieuwe beleid uitgelegd en nader toegelicht waarom in dit geval geen matiging is toegepast.
De rechtbank stelt vast dat eiseres geen gronden heeft gericht tegen de hoogte van de boete.
Voorts acht de rechtbank het door verweerder toegepaste beleid redelijk en is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit op de juiste wijze heeft beoordeeld dat in geval van eiseres er geen grond bestond voor matiging van de boete. Eiseres heeft tegen de door verweerder gemaakte beoordeling geen specifieke gronden ingediend. De enkele stelling dat ook los van de matigingsgronden een evenredigheidsbeoordeling dient plaats te vinden, wordt niet gevolgd, nu het beleid juist is gericht op het vaststellen van de evenredigheid van de boete en alle daartoe strekkende mogelijkheden in het beleid verwerkt zijn.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Bijvank, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.