ECLI:NL:RBDHA:2016:3631

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2016
Publicatiedatum
6 april 2016
Zaaknummer
09/842815-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en opzettelijk aanwezig hebben van hennep in grote hoeveelheden

Op 6 april 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 10 december 2015 in zijn woning te 's-Gravenhage ongeveer 78,70 kg hennep aanwezig had en een geldbedrag van € 24.575,- voorhanden had, waarvan hij wist dat het afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de kwalificatieuitsluitingsgrond voor het witwassen niet van toepassing was, omdat er onvoldoende bewijs was voor een directe link tussen het geldbedrag en de criminele activiteiten van de verdachte. De verdachte had verklaard dat het geld afkomstig was van eigen criminele activiteiten, maar deze verklaring was niet voldoende om de vereiste concretisering van het misdrijf aan te tonen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf, in overeenstemming met de ernst van de feiten, toegewezen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de inhoud van het reclasseringsadvies, dat een laag/gemiddeld recidiverisico aangaf. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842815-15
Datum uitspraak: 6 april 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
[adres 1] ,
thans preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, Huis van Bewaring.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 23 maart 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.K. Schoep en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. M. van Stratum, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 23 maart 2016 medegedeeld dat hij voornemens is een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken als er geen veroordeling voor feit 2 plaatsvindt en het inbeslaggenomen geld niet verbeurd wordt verklaard.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 december 2015 te 's-Gravenhage (in de woning aan de [adres 2] ) opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer negentig (90) kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 en/of een grote hoeveelheid van meer dan 500 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan welaangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 10 december 2015, te 's-Gravenhage (in de woning aan de [adres 2] ) althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van ongeveer vierentwintigduizendvijhondervijfenzeventig (24.575) euro, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 december 2015, te 's-Gravenhage (in de woning aan de [adres 2] ), althans in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om een voorwerp, te weten een (contant) geldbedrag van ongeveer vierentwintigduizendvijhondervijfenzeventig (24.575) euro, over te dragen, om te zetten, en/of van dat voorwerp gebruik te maken, (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van ongeveer vierentwintigduizendvijhondervijfenzeventig (24.575,-) euro (verdeeld in o.m. tachtig (80) coupures van 50,- euro, drieënnegentig (93) coupures van 20,- euro, tweehonderddrieënvijftig (253) coupures van 10,- euro en één coupure van 5,- euro), in een kluis in de (naast/aan de woonkamer gelegen) meterkast van de woning aan de Mari Andriessenstraat 47 heeft geplaatst en\of geplaatst gehouden, zulks terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf;
en terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Op 10 december 2015 is in de woning aan de [adres 2] te Den Haag 78,70 kg hennep aangetroffen. [2] De verdachte heeft verklaard dat hij op dit adres woonachtig is. Op de vraag in hoeverre de verdachte zich schuldig acht aan het telen, voorbereiden en voorhanden hebben van hennep heeft de verdachte bij de politie verklaard dat de wiet van hem was. [3]
Eveneens op 10 december 2015 is, bij de doorzoeking van deze woning, in de meterkast een kluis aangetroffen en inbeslaggenomen. [4] Bij het openen van deze kluis is een bedrag van in totaal € 24.575,- aangetroffen, in verschillende coupures variërend van € 10,- tot € 200,-. [5] De verdachte heeft bij de politie verklaard dat dit geld van hem was. [6]
Over het bovengenoemde, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, bestaat geen discussie. De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging in zoverre kan worden bewezen en grondt dat oordeel op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen waarnaar in de voetnoten wordt verwezen.
De vraag die voorligt is of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 90 kg (of een grote hoeveelheid) hennep (feit 1) en/of aan (een poging tot) witwassen van het geldbedrag van € 24.575,- (feit 2).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten bewezen worden verklaard, met dien verstande dat het bij feit 1 gaat om een hoeveelheid van 78,70 kg in plaats van 90 kg hennep.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat de in de tenlastelegging opgenomen elementen overdragen en omzetten niet kunnen worden bewezen zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte 78,70 kg hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad in zijn woning.
Ten aanzien van feit 2
Er is onderzoek gedaan naar de inkomsten van de verdachte. Daaruit is naar voren gekomen dat de verdachte in 2009 een nettoloon had van € 7.829,-, in 2013 een nettoloon van € 6.446,-, in 2014 een nettoloon van € 8.244,- en in 2015 een nettoloon van € 1.756,-. Over de jaren 2010 tot en met 2012 zijn geen loongegevens van de verdachte bekend. Tevens is er geen spaarsaldo bekend. [7] Dit betekent dat de verdachte in de periode van 2009 tot en met 2015 een bedrag van in totaal € 24.275,- aan inkomsten heeft gegenereerd. Het is de rechtbank niet gebleken van andere (verifieerbare) inkomsten.
Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met het voorhanden hebben van grote bedragen contant geld, vaak in wisselende coupures. Het voorhanden hebben van een dergelijk groot geldbedrag in een kluis, terwijl de verdachte jarenlang heeft moeten rondkomen van een gering inkomen, rechtvaardigt in beginsel dan ook de conclusie dat dit geldbedrag van misdrijf afkomstig is.
De verdediging heeft niet betwist dat het geldbedrag een criminele herkomst had. Derhalve kan bewezenverklaring van het onder 2 primair tenlastegelegde volgen, en wel ten aanzien van het voorhanden hebben van het geldbedrag van € 24.575,-. Van de overige onderdelen zal de verdachte worden vrijgesproken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 10 december 2015 te 's-Gravenhage in de woning aan de [adres 2] opzettelijk aanwezig heeft gehad
78,70kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 10 december 2015 te 's-Gravenhage in de woning aan de [adres 2] een voorwerp, te weten een geldbedrag van
vierentwintigduizendvijfhonderdvijfenzeventig(24.575) euro, voorhanden
heeftgehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat het geldbedrag van € 24.575,- afkomstig is uit eigen misdrijf, te weten overtreding van artikel 3 en 11 van de Opiumwet dan wel een ander strafbaar feit. Dit leidt ertoe, aldus de raadsman, dat dit feit niet kan worden gekwalificeerd als opzetwitwassen en ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen. Dat het eigen criminele geld betreft volgt volgens de raadsman uit een aantal omstandigheden: het enkele voorhanden hebben van het geldbedrag door de verdachte, de specifieke plaats waar het geld is aangetroffen en de coupures, het feit dat anderen niet van het geld afwisten, de bewezenverklaring van feit 1, de antecedenten van de verdachte, zijn uitgavepatroon, de inhoud van zijn politieverklaring en de in beslag genomen voorwerpen waaronder een schrijfblok en papiertjes met bedragen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het verweer gemotiveerd betwist.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden aangemerkt. In een dergelijk geval moet ontslag van rechtsvervolging het gevolg zijn.
De vraag ligt zodoende voor of het aangetroffen geldbedrag onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig was. Uit de arresten van de Hoge Raad van 16 juni 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1655) en 13 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3028) volgt dat een voldoende concretisering is vereist van het door de verdachte gepleegde misdrijf en het verband tussen dit misdrijf en het aangetroffen geldbedrag.
De verdachte heeft verklaard dat hij het geld heeft verworven met eigen criminele activiteiten. Ter terechtzitting heeft hij, hoewel meermalen hiernaar gevraagd, niet nader verklaard over deze criminele activiteiten. Daarmee ontbreekt de vereiste mate van concretisering van het misdrijf dat door de verdachte is gepleegd en van het verband tussen dit misdrijf en het aangetroffen geldbedrag. De door de raadsman genoemde omstandigheden zijn niet zodanig dat daaruit zonder meer volgt dat het aangetroffen geldbedrag onmiddellijk is verkregen uit hennepgerelateerde (laat staan andere criminele) activiteiten van de verdachte, temeer nu de verdachte heeft verklaard dat de aangetroffen hennep zijn eerste geslaagde oogst was en dat hij nog op zoek moest naar kopers van deze hennep.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het aangetroffen geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en dat de verdachte geen beroep op de kwalificatieuitsluitingsgrond toekomt. De rechtbank verwerpt dan ook het door de raadsman gevoerde verweer.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
feit 2 primair:
witwassen.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, waarbij de officier van justitie rekening heeft gehouden met de tevens door hem gevorderde bijkomende straf van verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 24.575,-.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een onvoorwaardelijke straf gelijk aan het voorarrest bepleit, in combinatie met een taakstraf en/of een voorwaardelijke straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van bijna 80 kg hennep. Het is een feit van algemene bekendheid dat regelmatig gebruik van dit soort middelen de gezondheid van met name jonge gebruikers ernstig kan schaden. Bovendien gaat de handel in hennep vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan witwassen door het voorhanden hebben van een geldbedrag van bijna € 25.000. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Bovendien worden opbrengsten van misdrijven hierdoor aan het zicht van justitie onttrokken, waardoor witwassen kan worden gezien als een misdrijf dat andere misdrijven faciliteert.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
13 december 2015, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet. De rechtbank weegt dit in het nadeel van de verdachte mee; de omstandigheid dat deze veroordeling dateert van (iets) meer dan vijf jaar geleden staat daaraan geenszins in de weg.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 18 maart 2016. De reclassering schat het recidiverisico in als laag/gemiddeld en adviseert de oplegging van zowel een onvoorwaardelijke als een voorwaardelijke gevangenisstraf. Een toezicht heeft volgens de reclassering geen meerwaarde, omdat de verdachte in staat wordt geacht zijn eigen keuzes te maken en goed af te wegen waar hij zich wel of niet mee bezig houdt. Ook heeft de verdachte geen concrete hulpvraag waar interventies op ingezet kunnen worden.
Gelet op de zeer grote hoeveelheid hennep, het grote geldbedrag en de eerdere veroordeling van de verdachte voor een soortgelijk feit komt alleen een gevangenisstraf als strafmodaliteit in aanmerking. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf weegt de rechtbank in strafverminderende zin mee dat de verdachte ter terechtzitting afstand heeft gedaan van het inbeslaggenomen geldbedrag waarop het witwassen betrekking heeft. Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank het verzoek van de raadsman tot opheffing van de voorlopige hechtenis afwijzen. Evenmin ziet de rechtbank, gegeven de onderhavige veroordeling, in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om de voorlopige hechtenis te schorsen, zodat ook dat verzoek zal worden afgewezen.

7.De inbeslaggenomen goederen

Nu de verdachte ter terechtzitting afstand heeft gedaan van de inbeslaggenomen voorwerpen zoals vermeld op de beslaglijst, kan een beslissing te dien aanzien achterwege blijven.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 primair tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
ten aanzien van feit 2 primair:
witwassen;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
10 (tien) maanden;
bepaalt dat de tijd door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 3
(drie) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
verstaat dat het beslag geen beslissing meer behoeft, nu de verdachte ter terechtzitting van de inbeslaggenomen goederen afstand heeft gedaan;
wijst af het verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Smeets, voorzitter,
mr. S.M. de Bruijn, rechter,
mr. M.L. Ruiter, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. V.A. Paul, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 april 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015358228, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag West, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 327).
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 99-101 en proces-verbaal, p. 300-303.
3.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 35-36.
4.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagname, p. 157, met als bijlage een geschrift, te weten een lijst van in beslag genomen voorwerpen, p. 162.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 168. De rechtbank gaat ervan uit dat “1 stapeltje van 60 x euro 50 / 7 x euro 100 = 1.000” moet zijn “1 stapeltje van 6 x 50 euro / 7 x euro 100 = 1.000”.
6.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 179.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 276.