Op 11 april 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken AWB 16/2806, AWB 16/2807 en AWB 16/2808, waarbij eisers, vreemdelingen, beroep hebben ingesteld tegen vrijheidsbeperkende maatregelen die hen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie waren opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de eisers recht hadden op schadevergoeding wegens onrechtmatige vrijheidsbeperking. De rechtbank stelde vast dat de eisers in de weken voorafgaand aan hun terugkeer beperkt waren in hun bewegingsvrijheid en dat deze beperking onrechtmatig was. De rechtbank volgde de staatssecretaris niet in het standpunt dat eisers geen belang meer hadden bij hun beroepen, aangezien zij schadevergoeding vroegen voor de onrechtmatige vrijheidsbeperking.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris eisers ten onrechte niet had gehoord voordat de vrijheidsbeperkende maatregelen werden opgelegd. Dit was in strijd met artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en kende eisers een schadevergoeding toe van € 20,- per dag voor de periode van 10 februari 2016 tot 3 maart 2016, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 440,- per eiser. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris ook in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 992,-.
De uitspraak benadrukt het belang van het horen van betrokkenen voordat vrijheidsbeperkende maatregelen worden opgelegd en bevestigt dat vreemdelingen recht hebben op schadevergoeding bij onrechtmatige vrijheidsbeperkingen. De rechtbank concludeerde dat de toegewezen schadevergoeding recht doet aan het verschil tussen vrijheidsbeperking en vrijheidsbeneming, en dat een bedrag van € 35,- per dag niet voldoende recht deed aan deze situatie.