ECLI:NL:RBDHA:2016:3938
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Ontslag van een militair wegens ontheffing van de initiële opleiding en de toepassing van ontslagbescherming
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker, een militair, en de minister van Defensie. De verzoeker had eervol ontslag gekregen per 12 oktober 2015, omdat hij was ontheven van de initiële opleiding. De verzoeker maakte bezwaar tegen dit ontslag en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 31 maart 2016, waarbij zowel de verzoeker als de vertegenwoordiger van de minister aanwezig waren.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het ontslag van de verzoeker op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder h, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) was verleend. Dit artikel stelt dat een militair ontslag kan worden verleend wegens ontheffing van de initiële opleiding, indien hij niet voldoet aan de eisen van die opleiding. De verzoeker stelde dat het ontslag in strijd was met de ontslagbeschermingstermijn van 24 maanden en dat er onvoldoende re-integratie-inspanningen waren verricht door de minister.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker geen ontslagbescherming genoot, omdat hij geschikt was bevonden voor andere functieclusters en er geen blijvende dienstongeschiktheid was vastgesteld. De voorzieningenrechter concludeerde dat de minister bevoegd was om het ontslag te verlenen en dat er geen aanleiding was voor een voorlopige voorziening. Het beroep van de verzoeker werd ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.