ECLI:NL:RBDHA:2016:4082

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2016
Publicatiedatum
15 april 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 6886
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Ghrib
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van procesrecht in verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de korpschef van de Politie. De eiser had op 16 maart 2015 een verzoek om informatie ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de Wet politiegegevens (Wpg) met betrekking tot een verkeersboete. De korpschef heeft in het primaire besluit van 31 maart 2015 enkele documenten verstrekt, maar ook aangegeven waarom andere documenten niet konden worden verstrekt. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk verklaard in het bestreden besluit van 10 augustus 2015. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.

Tijdens de zitting op 7 maart 2016 heeft de rechtbank de gemachtigde van eiser gehoord, die stelde dat de verzoeken om informatie in het algemeen belang waren. De rechtbank heeft echter overwogen dat de verzoeken van eiser, die betrekking hadden op een specifieke verkeersboete, mogelijk misbruik van procesrecht inhielden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde van eiser met de verzoeken niet alleen beoogde om informatie te verkrijgen, maar ook om proceskostenvergoedingen en dwangsommen te genereren. Dit werd ondersteund door het feit dat de lijst met verzochte documenten identiek was aan die van andere Wob-verzoeken en dat er internetfora zijn die dergelijke strategieën aanmoedigen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat de verzoeken niet werden gedaan met een redelijk doel, maar eerder om de rechtsgang te misbruiken. De rechtbank heeft de werkwijze van de gemachtigde van eiser als ontwrichtend beschouwd en heeft de beslissing openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/6886

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2016 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: S.J.J.G. Fernandes),
en

de korpschef van Politie, verweerder

(gemachtigde: mr. L.B.M. van ‘t Hek).

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op het door de gemachtigde namens eiser ingediende verzoeken van 16 maart 2015.
Bij besluit van 10 augustus 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk verklaard en geen aanleiding gezien voor het vaststellen van een verbeurde dwangsom.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2016.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De gemachtigde van eiser heeft op 16 maart 2015 namens eiser met twee separate brieven een verzoek om informatie ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de Wet politiegegevens (Wpg). In deze verzoeken is verzocht om openbaarmaking van alle politiegegevens op grond van de Wpg en een 35tal documenten op grond van de Wob met betrekking tot de casus over een boete wegens een verkeersovertreding met CJIB-nummer [nummer] ten name van eiser.
2. Verweerder heeft in het primaire besluit beslist dat enkele stukken verstrekt kunnen worden, waaronder het Overzicht zaakgegevens Mulder en de foto van de overtreding en per gevraagd document gemotiveerd aangegeven waarom deze niet wordt verstrekt of dat het betreffende document niet onder haar berust. Voorts heeft verweerder eiser erop gewezen dat hij in de gelegenheid is zijn democratische controle op zijn verkeersboete uit te oefenen door de internetsite ´Boetevervolgservice’ te raadplegen. Voorts heeft verweerder in de bijlage bij het besluit erop gewezen dat het besluit ook een beslissing bevat op het verzoek van eiser met betrekking tot zijn gegevens op grond van de Wpg. In het bestreden besluit heeft verweerder nader gesteld dat de bezwaargronden met betrekking tot het niet genomen afzonderlijke besluit om informatie op grond van de Wpg niet-ontvankelijk is omdat de gevraagde gegevens onder de Wob zijn afgehandeld nu eiser ook voor wat betreft deze gegevens om openbaarmaking had verzocht. Verweerder ziet dan ook geen aanleiding voor het vaststellen van een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op het informatieverzoek op grond van de Wpg.
3. Eiser heeft een uitgebreid beroepsschrift en op 25 februari 2016 aanvullende gronden van beroep ingediend.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Eiser heeft met het verzoek om informatie op grond van de Wob een lijst ingediend met de documenten waarvan hij openbaarmaking wenst die alle betrekking hebben op de beschikking met het CJIB-nummer [nummer]. De lijst bevat 35 verzoeken.
De 35 verzoeken variëren van openbaarmaking van het ambtsedig proces-verbaal waarin wordt gerelateerd hoe de verweten gedraging zou zijn waargenomen tot het verzoek om openbaarmaking van de factuur of enig ander document waaruit blijkt op welk moment de banden en/of velgen van het politievoertuig, indien de snelheid is gemeten met de boordsnelheidsmeter van een motorvoertuig, laatstelijk voorafgaande aan de verweten gedraging zijn vervangen. Eiser wenst onder andere ook openbaarmaking van het logboek waarin alle onderhoudswerkzaamheden aan de snelheidscontrolemeter zijn geregistreerd, of enig ander document waaruit blijkt wanneer er onderhoud aan het apparaat heeft plaatsgevonden. Voorts wenst eiser onder andere opgave van alle ambtenaren die betrokken zijn geweest bij de waarneming van de verweten gedraging, en wenst eiser alle gegevens waaronder akte van aanstelling, het proces-verbaal van beëdiging, kopie van legitimatiebewijs, bewijs van inschrijving bij de onderwijsinstelling van de basisopleiding, enzovoorts.
Verweerder heeft in haar verweerschrift aangegeven dat zij het vermoeden heeft dat met het indienen van de informatieverzoeken op grond van de Wob en de Wpg door de gemachtigde van eiser een ander doel wordt gediend dan openbaarmaking, namelijk het voeren van een procedure en daarmee het generen van proceskostenvergoedingen en mogelijk ook dwangsommen. Eiser heeft op deze stelling in zijn aanvullende gronden gereageerd en onder andere aangegeven dat hij ontvankelijk is in zijn beroep nu verweerder niet eerder in de procedure dit argument naar voren heeft gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat verweerder pas in haar verweerschrift haar vermoeden van misbruik van recht heeft geuit en in een eerdere fase dit niet in haar beoordeling heeft betrokken er niet toe kan leiden dat de rechtbank hieraan voorbij gaat. Immers, verweerder heeft op zitting toegelicht dat dit vermoeden van misbruik van recht naar voren is gekomen nadat eiser beroep heeft ingesteld en bezwaar heeft gemaakt tegen haar beslissing inhoudende de afwijzing van een dwangsombeschikking.
De rechtbank ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of (de gemachtigde van) eiser op juiste wijze van zijn bevoegdheden gebruik heeft gemaakt. Bevoegdheden (rechten) kunnen immers worden misbruikt. Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
De omstandigheid dat een verzoek kennelijk wordt gedaan zonder redelijk doel kan een rol spelen bij de vraag of zich misbruik van recht voordoet. Hoewel de indiener van een Wob-verzoek ingevolge artikel 3, derde lid, van de Wob geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen laat die bepaling, zoals de Afdeling heeft overwogen in meerdere uitspraken, onverlet dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek derhalve relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonde.
De rechtbank overweegt dat eiser in zijn verzoeken tot openbaarmaking van informatie duidelijk heeft aangegeven dat die verzoeken betrekking hebben op de beschikking met het CJIB-nummer [nummer]. Voorts heeft de gemachtigde van eiser in het verzoek met betrekking tot de Wob gesteld dat openbaarmaking wordt verzocht in het algemeen belang daar deze documenten voor velen nuttige informatie bevat ten aanzien van de bewijslast bij verkeersovertredingen. Gemachtigde heeft in het verzoek met betrekking tot de Wpg aangegeven dat hij alle politiegegevens verzoekt in relatie tot de beschikking met het opgemelde CJIB-nummer en zijn cliënt. De rechtbank overweegt dat beide verzoeken om openbaarmaking zien op één opgelegde boete naar aanleiding van een verkeersovertreding. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het aan de gemachtigde van eiser, als professionele rechtsbijstandsverlener die regelmatig op het gebied van bestuursrecht, de Wob en de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) actief is, bekend geacht mag worden dat stukken betreffenden opgelegde verkeersboetes op grond van artikel 7:18, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de artikelen 11, vierde lid en 19, vierde lid, van de Wahv kunnen worden opgevraagd. Dat, zoals de gemachtigde stelt, de in de onderhavige procedure opgevraagde documenten nuttige informatie zouden bevatten ten aanzien van de bewijslast bij verkeersovertredingen, kan gezien de aard van de opgevraagde informatie niet worden gevolgd (zie r.o. 4). Voorts is de rechtbank van oordeel dat de gemachtigde van eiser met het ontbreken van de bewijslast van de opgevraagde informatie bekend mag worden geacht.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de door eiser in zijn Wob-verzoek overgelegde lijst met (35) verzochte documenten identiek is aan de lijst die ten grondslag ligt aan andere Wob-verzoeken. Voorts is de rechtbank bekend met de internetfora die handleidingen aanbieden om bij een verkeersboete met het indienen van een Wob-verzoek dwangsommen te kunnen incasseren. Op de website dezwartekip.com bijvoorbeeld is de door eiser gevraagde lijst van documenten integraal terug te vinden.
Dit alles samen bezien leidt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is van misbruik van (proces)recht. Gelet op de (proces-)houding en handelwijze van (de gemachtigde van) eiser in deze beroepszaak is de rechtbank van oordeel dat sprake is van ontwrichtend gedrag van (de gemachtigde van) eiser jegens verweerder. De werkwijze van (de gemachtigde van) eiser dient naar het oordeel van de rechtbank uitsluitend om dwangsommen en\of proceskostenveroordelingen te incasseren.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Woldring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.