ECLI:NL:RBDHA:2016:4365

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2016
Publicatiedatum
22 april 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 8458
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewetuitkering en geschiktheid voor eigen werk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2016 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de beëindiging van een Ziektewetuitkering. Eiser, die voorheen als centralist werkte, had zich op 23 januari 2015 ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. De uitkering werd door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 15 juni 2015 beëindigd, omdat men van mening was dat eiser niet langer ongeschikt was voor zijn werk. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij nog steeds niet in staat was om zijn werk te verrichten vanwege aanhoudende klachten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig onderzoek hebben gedaan naar de medische situatie van eiser. De verzekeringsarts concludeerde dat er geen ernstige psychische of lichamelijke beperkingen waren die eiser zouden beletten zijn werk te verrichten. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de conclusie van de verzekeringsarts dat eiser in staat was zijn eigen werk te verrichten, juist was. Eiser had geen nieuwe medische stukken ingediend die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de beëindiging van de ZW-uitkering door het Uwv terecht was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/8458

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2016 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.G.P. de Wit),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)verweerder
(gemachtigde: A.M. Snijders).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiser ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 15 juni 2015 beëindigd.
Bij besluit van 19 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden zijn later aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een nadere reactie ingediend.
Het beroep is op 11 maart 2016 ter zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser, voorheen werkzaam als centralist voor 40 uren per week bij de [bedrijf A], heeft zich op 23 januari 2015 ziek gemeld met psychische- en lichamelijke klachten. Hij ontving op het moment van ziekmelden een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Aan eiser is na deze ziekmelding een ZW-uitkering toegekend.
2. Verweerder heeft de ZW-uitkering per 15 juni 2015 beëindigd. Verweerder vindt dat eiser niet langer ongeschikt is om het werk van centralist telefooncentrale te verrichten.
3. Eiser voert als beroepsgrond aan dat hij niet in staat is om dit werk te verrichten. Eiser heeft zowel psychische- als lichamelijke klachten. De psychische klachten hebben tot gevolg dat hij concentratieproblemen heeft, alsmede slaapklachten waardoor hij erg moe is en er energetische beperkingen bestaan. De lichamelijke klachten betreffen met name linkerknie- en schouderklachten en hoofdpijn. Daarom vindt hij dat hij nog steeds recht heeft op een ZW-uitkering. Ter onderbouwing van zijn beroep heeft eiser een brief van de huisarts van 26 februari 2016 overgelegd. Subsidiair verzoekt eiser de rechtbank om een deskundige te benoemen.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
5.1.
In artikel 19, eerste lid, van de ZW is bepaald dat iemand recht heeft op ziekengeld als hij als gevolg van ziekte of gebreken niet geschikt is voor het verrichten van het eigen werk. De ongeschiktheid om te werken moet rechtstreeks het gevolg zijn van ziekte of gebreken en dat moet objectief medisch vastgesteld kunnen worden.
5.2.
Met het eigen werk wordt bedoeld: het laatste voor de ziekmelding feitelijk verrichte werk. Als iemand voorafgaand aan zijn ziekmelding werkloos was, dan is het eigen werk het werk dat iemand deed voordat hij werkloos werd. Gekeken wordt dan naar de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor dit werk. Dit is bepaald in artikel 19, vijfde lid, van de ZW.
5.3.
Om te kunnen bepalen of iemand geschikt of ongeschikt is voor het eigen werk, wordt die persoon medisch onderzocht door een verzekeringsarts of een bedrijfsarts in dienst van verweerder. De verzekeringsarts of bedrijfsarts adviseert verweerder over de vraag of er nog recht bestaat op een ZW-uitkering.
5.4.
In de bezwaarfase beoordeelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) of de bevindingen van de eerste verzekeringsarts of bedrijfsarts stand kunnen houden. Ook de verzekeringsarts b&b kijkt daarbij naar de datum van de stopzetting van de ZW-uitkering.
5.5.
De vraag waar de rechtbank een oordeel over geeft, is of het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en of het standpunt van verweerder met betrekking tot de geschiktheid voor het eigen werk per de datum in geding, juist is.
6. Eiser is op 11 juni 2015 zowel lichamelijk als psychisch onderzocht door de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft van dit onderzoek een rapport opgemaakt. In het rapport staat onder meer vermeld dat bij eigen onderzoek er geen sprake is van een ernstige psychische decompensatie of stemmingsstoornis, ook wordt geen concentratiestoornis geobjectiveerd. Ook bij lichamelijk onderzoek worden geen functiebeperkingen geconstateerd aan schouder en knie. De verzekeringsarts is tot de conclusie gekomen dat dit myogene klachten zijn passend bij eisers psychische toestandsbeeld. De conclusie van de verzekeringsarts is dat eiser in staat is per de datum in geding zijn eigen werk te verrichten.
7. Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b een rapport uitgebracht. Dit is gebaseerd op dossieronderzoek. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport opgenomen dat bij heroverweging van de beschikbare medische gegevens zij niet kan concluderen dat de belastbaarheid van eiser onjuist is ingeschat. De verzekeringsarts b&b komt ook tot de conclusie dat eiser in staat is zijn eigen werk per de datum in geding te verrichten.
8. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Uit het rapport van de verzekeringsarts b&b blijkt dat zij aandacht heeft besteed aan alle klachten van eiser. Zij heeft geen klachten over het hoofd gezien.
9. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat de uitslag van het medisch onderzoek onjuist is. Ook de nader ingebrachte informatie van de huisarts geeft de verzekeringsarts b&b geen reden voor wijziging van haar standpunt. De rechtbank verwijst hiervoor naar het rapport van 3 maart 2016 waar de verzekeringsarts b&b gemotiveerd heeft aangegeven waarom zij geen aanleiding heeft gezien om haar standpunt te wijzigen. Eiser heeft in beroep geen andere medische stukken ingediend op grond waarvan tot een ander oordeel gekomen zou moeten worden. Mede gelet hierop heeft de rechtbank ook geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, zoals door eiser is verzocht.
10. Eiser heeft voorts ter zitting nog naar voren gebracht dat hij in zijn functie als [centralist] in ploegendienst moest werken. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 februari 2013, ECLI:NL: CRVB:2013:BZ0672. Het vijfde lid van artikel 19 van de ZW is geschreven met het doel om voor vangnetters zonder werkgever het begrip ‘zijn arbeid’ te verruimen door, in het geval sprake is van bijzondere verzwarende aspecten van het werk welke een werkhervatting in de weg staan, deze buiten beschouwing te laten. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder in dit geval daarom uitgaan van de werkzaamheden van een [centralist] en hoefde verweerder geen rekening te houden met werken in ploegendienst, in het oorspronkelijke werk van eiser.
11. Uit wat hiervoor is geschreven onder de punten 8, 9 en 10 volgt dat de rechtbank van oordeel is dat eiser per 15 juni 2015 in staat moet worden geacht zijn eigen werk te verrichten. Verweerder heeft daarom terecht besloten de ZW-uitkering van eiser te beëindigen. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
12. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van J.A. de Kievit-Tempels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.