5.5.De vraag waar de rechtbank een oordeel over geeft, is of het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en of het standpunt van verweerder met betrekking tot de geschiktheid voor het eigen werk per de datum in geding, juist is.
6. Eiser is op 11 juni 2015 zowel lichamelijk als psychisch onderzocht door de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft van dit onderzoek een rapport opgemaakt. In het rapport staat onder meer vermeld dat bij eigen onderzoek er geen sprake is van een ernstige psychische decompensatie of stemmingsstoornis, ook wordt geen concentratiestoornis geobjectiveerd. Ook bij lichamelijk onderzoek worden geen functiebeperkingen geconstateerd aan schouder en knie. De verzekeringsarts is tot de conclusie gekomen dat dit myogene klachten zijn passend bij eisers psychische toestandsbeeld. De conclusie van de verzekeringsarts is dat eiser in staat is per de datum in geding zijn eigen werk te verrichten.
7. Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b een rapport uitgebracht. Dit is gebaseerd op dossieronderzoek. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport opgenomen dat bij heroverweging van de beschikbare medische gegevens zij niet kan concluderen dat de belastbaarheid van eiser onjuist is ingeschat. De verzekeringsarts b&b komt ook tot de conclusie dat eiser in staat is zijn eigen werk per de datum in geding te verrichten.
8. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Uit het rapport van de verzekeringsarts b&b blijkt dat zij aandacht heeft besteed aan alle klachten van eiser. Zij heeft geen klachten over het hoofd gezien.
9. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat de uitslag van het medisch onderzoek onjuist is. Ook de nader ingebrachte informatie van de huisarts geeft de verzekeringsarts b&b geen reden voor wijziging van haar standpunt. De rechtbank verwijst hiervoor naar het rapport van 3 maart 2016 waar de verzekeringsarts b&b gemotiveerd heeft aangegeven waarom zij geen aanleiding heeft gezien om haar standpunt te wijzigen. Eiser heeft in beroep geen andere medische stukken ingediend op grond waarvan tot een ander oordeel gekomen zou moeten worden. Mede gelet hierop heeft de rechtbank ook geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, zoals door eiser is verzocht.
10. Eiser heeft voorts ter zitting nog naar voren gebracht dat hij in zijn functie als [centralist] in ploegendienst moest werken. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 februari 2013, ECLI:NL: CRVB:2013:BZ0672. Het vijfde lid van artikel 19 van de ZW is geschreven met het doel om voor vangnetters zonder werkgever het begrip ‘zijn arbeid’ te verruimen door, in het geval sprake is van bijzondere verzwarende aspecten van het werk welke een werkhervatting in de weg staan, deze buiten beschouwing te laten. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder in dit geval daarom uitgaan van de werkzaamheden van een [centralist] en hoefde verweerder geen rekening te houden met werken in ploegendienst, in het oorspronkelijke werk van eiser.
11. Uit wat hiervoor is geschreven onder de punten 8, 9 en 10 volgt dat de rechtbank van oordeel is dat eiser per 15 juni 2015 in staat moet worden geacht zijn eigen werk te verrichten. Verweerder heeft daarom terecht besloten de ZW-uitkering van eiser te beëindigen. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
12. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.