ECLI:NL:RBDHA:2016:4701

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2016
Publicatiedatum
29 april 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 910
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag op grond van onvoldoende financiële openheid en gewijzigde omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Participatiewet, welke door verweerder was afgewezen. De rechtbank heeft de afwijzing van de bijstandsaanvraag beoordeeld aan de hand van de Algemene wet bestuursrecht, specifiek artikel 4:6, tweede lid. Eiseres had eerder een bijstandsaanvraag gedaan die was afgewezen omdat zij beschikte over een aanzienlijk vermogen. Ondanks meerdere aanvragen en het indienen van bankafschriften, kon eiseres niet aantonen dat haar financiële situatie was gewijzigd. De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende openheid van zaken had gegeven over haar financiën en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder om de bijstandsaanvraag af te wijzen. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in financiële zaken bij aanvragen voor bijstand.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/910

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L. Kuijper),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Punter).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering ingevolge de Participatiewet (Pw) met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen.
Bij besluit van 28 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2016.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij besluit van 4 september 2013 is de eerste bijstandsaanvraag van eiseres afgewezen op de grond dat zij beschikte over een vermogen van € 146.615,67. Volgens de berekening van verweerder dient eiseres hiermee bij gelijkblijvende omstandigheden 82 maanden in haar eigen levensonderhoud voorzien. Eiseres heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit besluit in rechte vast is komen te staan.
2. Eiseres heeft sindsdien meerdere malen een aanvraag om bijstand gedaan. Voor de beoordeling van deze zaak is de aanvraag van 3 december 2014 van belang. In het kader van die aanvraag heeft eiseres toegelicht dat zij niet meer beschikt over het vermogen omdat zij dit heeft teruggeboekt naar haar moeder, ook heeft zij geen spaargeld meer. Voor haar levensonderhoud leent zij contant geld van haar moeder. Verweerder heeft deze aanvraag in de beslissing op bezwaar van 29 juni 2015 afgewezen. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het vermogen van eiseres sinds het besluit van 4 september 2013 bijna volledig is verdwenen van haar bankrekening. De verklaring van eiseres dat € 123.000,-- van haar vermogen toebehoorde aan haar moeder en zij dit bedrag nagenoeg volledig heeft teruggestort op de bankrekening van haar moeder, zodat haar vermogen niet meer
€ 146.615,67 bedraagt, volgt verweerder niet. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat uit de notariële akte van 25 juni 2013, welke is opgemaakt na de eerste bijstandsaanvraag, weliswaar blijkt dat eiseres in 2008 een bedrag van € 123.000,-- heeft geleend, maar dat hieraan geen aflossingsverplichting is verbonden. Verweerder rekent daarom het totale bedrag toe aan het vermogen van eiseres. Omdat eiseres geen openheid van zaken heeft gegeven door geen volledig inzicht in haar financiën te geven kan niet worden vastgesteld of eiseres in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeert.
Dit besluit is in rechte vast komen te staan en is het uitgangspunt voor de beoordeling van de bijstandsaanvraag van 7 april 2015.
3. Op de bijstandsaanvraag van 7 april 2015 heeft eiseres (voor zover hier van belang) vermeld dat zij € 1.870,-- contant geld in huis heeft en haar auto een dagwaarde heeft van € 4.000,--. Haar schulden bedragen € 2.135,--. Als verklaring waarvan zij sinds 4 september 2013 heeft geleefd geeft zij op dat zij van haar spaartegoeden heeft geleefd. Verweerder heeft eiseres vervolgens uitgenodigd voor een gesprek op 29 juni 2015 en eiseres tevens verzocht bankafschriften van alle betaal- en spaarrekeningen mee te nemen van de laatste zes maanden. Tijdens dit gesprek heeft eiseres onder meer meegedeeld dat zij een bedrag tussen de € 10.000,-- tot € 12.000,-- contant geld in huis heeft. Dit bedrag wijkt af van het bedrag dat zij heeft vermeld op haar bijstandsaanvraag. Verweerder heeft hierin aanleiding gezien voor een huisbezoek. Tijdens dit huisbezoek is gebleken dat eiseres € 9.400,-- contant geld in huis heeft; haar auto heeft een dagwaarde van € 5.109,--.
4. Verweerder heeft vervolgens de aanvraag met toepassing van artikel 4:6 van de Awb afgewezen. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat zich na de aanvraag van 3 december 2014 geen nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan een andere beslissing is gerechtvaardigd. Eiseres heeft namelijk ook nu niet met objectiveerbare en controleerbare bewijzen onderbouwd hoe zij in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag heeft voorzien in haar levensonderhoud en geen volledig inzicht gegeven in haar financiën.
5. Verweerder heeft dit standpunt in het bestreden besluit gehandhaafd.
6. Eiseres betwist dat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Zij heeft immers in het kader van onderhavige bijstandsaanvraag alle gevraagde bankafschriften overgelegd zodat er nu duidelijkheid is omtrent haar financiële positie.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1
Op grond van vaste jurisprudentie ligt het, als op een eerdere aanvraag afwijzend is beslist, in geval van een daarop volgende soortgelijke aanvraag op het verkrijgen van een bijstandsuitkering met ingang van een later gelegen datum, op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat er sprake is van een wijziging van de omstandigheden, in die zin dat zij thans wel voldoet aan de vereisten om de desbetreffende uitkering te krijgen.
7.2
Vaststaat dat eiseres ten tijde van haar eerste bijstandsaanvraag een vermogen had van € 146.615,67. Uit voorliggende procedures volgt dat onvoldoende duidelijk is of eiseres wel in bijstand behoevende omstandigheden verkeert nu de geldstromen van en naar eiseres grotendeels contant verlopen en eiseres sinds de afwijzing van de eerste bijstandsaanvraag nauwelijks betalingsachterstanden heeft opgelopen. De verklaring van eiseres dat zij contant geld leent van haar moeder, maakt een en ander evenmin inzichtelijk. Verweerder heeft zich daarom ook bij de behandeling van de eerdere aanvragen om bijstand steeds op het standpunt gesteld dat eiseres volledige openheid van zaken moet geven alvorens een recht op bijstand kan worden vastgesteld.
7.3
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat zij bij deze aanvraag wel al alle benodigde gegevens heeft overgelegd en zij daarmee de gewenste duidelijkheid omtrent haar financiële situatie heeft gegeven.
7.4
Bij haar aanvraag van 7 april 2015 lag het immers op de weg van eiseres om volledig inzicht te geven in haar financiële gegevens. Uit het enkel overleggen van de gevraagde bankgegevens volgt niet vanzelf dat eiseres hiermee nu wel volledig openheid van zaken heeft gegeven. Dit temeer nu deze gegevens niet zijn voorzien van een verifieerbare toelichting. Weliswaar kan uit de (recente) overgelegde bankgegevens worden afgeleid dat het saldo op de bankrekeningen substantieel is verminderd, maar heeft eiseres daarmee nog steeds geen afdoende verklaring gegeven (ondersteund met objectieve en verifieerbare gegevens) waarom zij niet meer beschikt over het vermogen en zij daarom bijstand nodig heeft. Dit tezamen met de toelichting van eiseres dat zij contant geld leent van haar moeder voor haar levensonderhoud, maar dat zij hiervan geen administratie heeft bijgehouden, maakt dat onvoldoende duidelijk is wat de financiële situatie van eiseres is.
De rechtbank acht hierbij mede van belang dat uit het besluit van 3 september 2014 volgt dat eiseres bij gelijkblijvende omstandigheden tot medio 2019 met haar vermogen in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, maar dat dit vermogen van eiseres in circa anderhalf jaar tijd zonder afdoende verklaring is verdwenen. Daarnaast is gebleken dat zij een groot bedrag aan contant geld in huis heeft, waarvoor zij evenmin een afdoende verklaring heeft gegeven.
7.5
Dit betekent dat eiseres ten opzichte van de bijstandsaanvraag van 3 december 2014 geen nieuwe feiten en of gewijzigde omstandigheden heeft aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat zij thans wel voldoet aan de vereisten om bijstand te krijgen .
8. Verweerder heeft de bijstandsaanvraag op juiste gronden afgewezen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van S.V. de Bart-van der Vegte, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.