ECLI:NL:RBDHA:2016:4724

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2016
Publicatiedatum
2 mei 2016
Zaaknummer
AMS 15/18958
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot medische noodsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2016 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, een Marokkaanse man, tegen de afwijzing van zijn verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Eiser had verzocht om uitstel van vertrek op medische gronden, maar verweerder, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, had dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte had afgezien van het horen van eiser, aangezien het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure is. De rechtbank benadrukte dat er meer redenen zijn voor het horen dan alleen het vergaren van informatie; het contact tussen burger en overheid is ook van groot belang voor het vertrouwen van de burger in de overheid. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en vernietigde dit besluit. De rechtbank liet echter de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat de BMA-adviezen voldoende waren om te concluderen dat er geen medische noodsituatie op korte termijn zou ontstaan. Eiser werd in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 992,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/18958
V-nr: [volgnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 22 februari 2016 in de zaak tussen
[naam],
geboren op [geboortedatum] 1958, van Marokkaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde mr. J.P.W. Temminck Tuinstra),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde mr. R. Jonkman).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 24 september 2015 (het bestreden besluit) kennelijk ongegrond verklaard.
Op 22 oktober 2015 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig E.M. Loukili als tolk in de Marokkaanse taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het verzoek om vrijstelling van het griffierecht
1.1
De gemachtigde van eiser heeft op 22 oktober 2015 verzocht om het griffierecht niet te innen omdat eiser geen middelen van bestaan heeft.
1.2
In artikel 8:82, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de verzoeker een griffierecht wordt geheven. In de uitspraak van 13 februari 2015 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB, ECLI:NL:CRVB:2015:282) overwogen dat zich gevallen kunnen voordoen waarin de heffing van het griffierecht het voor een rechtzoekende onmogelijk, althans uiterst moeilijk maakt om gebruik te maken van een door de wet opengestelde rechtsgang. Mede gelet op het belang dat in een rechtsstaat toekomt aan de toegang tot een onafhankelijke rechterlijke instantie kan in een dergelijk geval niet worden aanvaard dat een (hoger) beroep wegens het niet betalen van griffierecht niet-ontvankelijk wordt verklaard. In dat geval wordt aangenomen dat de betrokkene met het achterwege laten van een betaling van griffierecht niet in verzuim is als bedoeld in artikel 8:41, zesde lid, van de Awb. Van een dergelijke situatie zal sprake zijn bij een rechtzoekende natuurlijke persoon die aannemelijk maakt dat hij uitsluitend is aangewezen op verstrekkingen als bedoeld in de Regeling opvang asielzoekers of de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 dan wel dat hem rechtens zijn vrijheid is ontnomen en hij geen inkomsten meer heeft uit dienstbetrekking. Met het oog op uitvoerbaarheid kan het in een dergelijk geval worden volstaan met een eigen verklaring omtrent de afwezigheid van vermogen van de rechtzoekende en zijn eventuele fiscale partner.
1.3
De rechtbank is van oordeel dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet over voldoende middelen beschikt om het in beginsel verschuldigde griffierecht te betalen. Daarom kan in alle redelijkheid niet worden geoordeeld dat eiser door het niet betalen van het griffierecht in verzuim is geweest. Het beroep is dan ook ontvankelijk.
Ten aanzien van het beroep
2. Bij de beoordeling van het beroep gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1
Eiser is in 1990 met een visum Nederland ingereisd. Sindsdien heeft eiser zonder succes diverse vreemdelingenrechtelijke procedures doorlopen.
2.2
Op 4 januari 2013 heeft eiser uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 aangevraagd, welke aanvraag bij besluit van 6 maart 2013 is afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 7 augustus 2013 ongegrond verklaard. Dit besluit staat met de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 20 december 2013 (AWB 13/20145 en AWB 13/6817) in rechte vast.
2.3
Op 10 juni 2015 heeft eiser de huidige aanvraag ingediend. Op 20 april 2015 heeft verweerder aan het Bureau Medische Advisering (BMA) gevraagd een advies uit te brengen. Op 24 april 2015 heeft het BMA het gevraagde advies uitgebracht. Uit voornoemd advies blijkt dat eiser al geruime tijd bekend is met rugklachten met uitstraling. Op lichamelijk gebied is hij verder al bekend met allergische klachten van de bovenste luchtwegen en ogen (hooikoorts). Ook zijn er longklachten met een astmatische component. Recent heeft betrokkene bij de huisarts gemeld dat hij af en toe bloed ophoest. Hij is daarvoor verwezen naar een KNO-arts. Verder zijn er – vergelijkbare klachten waren ook eerder aanwezig – klachten van gespannenheid en somberheid. De huisarts gaat uit van reactieve stemmingsklachten dan wel een milde tot matige depressie. Uit het advies blijkt voorts dat de allergische klachten en longklachten van blijvende aard zijn en om enige vorm van behandeling zullen blijven vragen. De psychische klachten zijn naar verwachting van de BMA-arts van voorbijgaande aard. Eiser gebruikt voor zijn klachten een veelheid aan medicijnen. Volgens de BMA-arts zal een medische noodsituatie, bij uitblijven van behandeling, op korte termijn niet ontstaan. Verder is eiser volgens de BMA-arts in staat te reizen met gangbare vervoermiddelen.
2.4
Naar aanleiding van voornoemd BMA-advies van 24 april 2015 heeft verweerder bij het primaire besluit de aanvraag van eiser afgewezen.
2.5
Op 9 juli 2015 heeft eiser daartegen bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van de door eiser overgelegde stukken heeft verweerder hangende de bezwaarprocedure het BMA nogmaals om advies gevraagd. Uit het tweede BMA-advies van 27 augustus 2015 blijkt dat de door eiser in bezwaar overgelegde stukken niet tot een andere conclusie leiden dan verwoord in het BMA-advies van 24 april 2015. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. De rechtbank is ambtshalve van oordeel dat er sprake is van rechtens relevante nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) ten opzichte van de aanvraag genoemd onder 2.2. Bij eiser is sprake van een veranderend ziektebeeld, hetgeen door verweerder niet wordt betwist. De rechtbank zal het beroep daarom inhoudelijk beoordelen.
4. In geschil is de vraag of verweerder het verzoek van eiser om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 terecht heeft afgewezen op de grond dat bij het uitblijven van de medische behandeling van eiser geen medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan.
4.1
Op grond van artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
4.2
Paragraaf A3/7 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, zoals deze gold ten tijde van belang, vermeldt onder meer het volgende: ‘De uitzetting blijft op grond van artikel 64 van de Vw 2000 achterwege als het BMA aangeeft dat sprake is van een van de volgende situaties:
1. vanwege de gezondheidstoestand van de vreemdeling of van één van zijn gezinsleden is deze medisch gezien niet in staat om te reizen;
2. a. de stopzetting van de medische behandeling doet een medische noodsituatie ontstaan; en
b. de medische behandeling van de medische klachten kan niet plaatsvinden in het land van herkomst of een ander land waar de vreemdeling naar kan vertrekken.
4.3
Op grond van paragraaf A3/7, onder 2a van de Vc 2000 wordt onder een medische noodsituatie het volgende verstaan: ‘Die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een termijn van drie maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.’
5.1
Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij beide BMA-adviezen aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen omdat door eiser geen concrete aanknopingspunten naar voren zijn gebracht voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van beide BMA-adviezen.
5.2
Eiser heeft in beroep allereerst aangevoerd dat verweerder ten onrechte van het horen heeft afgezien.
5.3
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij terecht van horen heeft afgezien. Redengevend hiervoor is dat het hier om een medische procedure gaat. Verweerder heeft de door eiser in bezwaar overgelegde medische stukken aan het BMA voorgelegd teneinde daarop te reageren met een aanvullende nota. Dit heeft geleid tot het tweede BMA-advies van 27 augustus 2015. Nu eiser tegen het tweede BMA-advies geen contra-expertise heeft overgelegd, was er geen aanleiding om eiser te horen. Verweerder noch eiser bezit immers de benodigde medische expertise om tijdens een hoorzitting de adviezen van het BMA te bespreken. Gelet op deze omstandigheden zou een hoorzitting niet bijdragen aan het vergaren van relevante informatie.
6.1
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de memorie van toelichting van de Awb blijkt dat het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure vormt. Er zijn meer redenen voor horen dan alleen het vergaren van nadere informatie. De uitwisseling van informatie en de mogelijkheid om gezamenlijk naar een oplossing te zoeken, kunnen er ook toe bijdragen dat het vertrouwen van de burger in de overheid wordt versterkt, ook als de burger geen gelijk krijgt (Kamerstukken II, 1988-1989, 21 221, nr. 3, p.145). Het contact tussen burger en overheid moet derhalve naast informatievergaring evenzeer als een belangrijk aspect van het horen worden aangemerkt.
6.2
Uitgangspunt is dat er tijdens bezwaar wordt gehoord, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Awb zich voordoet. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen betrokkene in eerste instantie heeft aangevoerd en met de motivering van het primaire besluit.
6.3
Reeds omdat verweerder aan de hand van de door eiser in de bezwaarfase overgelegde stukken de behoefte had om een aanvullend BMA-advies op te vragen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie worden getrokken dat het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond was. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 7:2 van de Awb genomen. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor het in rechtsoverweging 5.3 weergegeven standpunt van verweerder, wijst de wet(sgeschiedenis) erop dat het geen hout snijdt.
6.4
Gelet op het voorgaande is het beroep dan ook gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:2 van de Awb. Hierna zal de rechtbank onderzoeken of, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a van de Awb, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten.
7.1
Eiser heeft aangevoerd dat hij veel pijn heeft in verband met een hernia, astmatische klachten, depressieve klachten en maagklachten. Ook heeft eiser last van zijn knie. Volgens eiser nemen zijn klachten alleen maar toe. Ook al zal hij niet overlijden binnen drie maanden na staken van de behandeling, wel ontstaat er mogelijk ernstige geestelijke en lichamelijke schade of invaliditeit die maakt dat er om die reden van een medische noodsituatie sprake zal zijn, aldus eiser. Eiser heeft voorts aangevoerd dat hij vanwege zijn medische klachten niet naar Marokko kan reizen en dat hij daar geen enkel netwerk heeft, aangezien hij sinds 1990 in Nederland woonachtig is.
7.2
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is een advies van het BMA een deskundigenadvies dat op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze dient te zijn opgesteld. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag van een zodanig advies uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. Indien en voor zover verweerder een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, strekt de door de rechtbank te verrichten toetsing, indien de desbetreffende vreemdeling geen contra-expertise overlegt, niet verder dan dat zij naar aanleiding van een aangevoerde beroepsgrond beoordeelt of verweerder zich ingevolge artikel 3:2 van de Awb ervan heeft vergewist dat dit BMA-advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. De rechtbank stelt vast dat eiser geen contra-expertise heeft overgelegd, zodat voornoemd toetsingskader aan de orde is.
7.3
De door eiser in beroep overgelegde stukken bieden naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van beide BMA-adviezen. In beide adviezen is immers door de BMA-arts geconcludeerd dat de klachten niet van zodanige aard zijn dat zij eiser verhinderen te reizen. Het al dan niet tijdelijk stopzetten van de behandeling zal volgens de BMA-arts, mits eiser genoeg medicijnen meeneemt tijdens en voor de periode na de reis, geen medische noodsituatie op korte termijn opleveren. De enkele stelling dat eisers klachten alleen maar toenemen waardoor bij uitblijven van de behandeling zijn psychische dan wel zijn fysieke gesteldheid achteruit zal gaan waardoor alsnog een medische noodsituatie op korte termijn zou ontstaan, acht de rechtbank te speculatief om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van de beide BMA-adviezen. Eiser heeft immers niet aangetoond dat het achterwege blijven van medische behandeling op korte termijn tot zijn overlijden dan wel een (vrijwel) volledig verlies van de zelfstandigheid bij zijn dagelijkse activiteiten zal leiden.
8. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand te laten.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,-, en een wegingsfactor 1). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 992,-- (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van den Bergh, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Berk, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: BB
Coll.: SRO
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.