ECLI:NL:RBDHA:2016:4744

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2016
Publicatiedatum
2 mei 2016
Zaaknummer
VK-16_6007 en 16_6009
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van lidstaat bij gezinsleden met internationale bescherming

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 april 2016 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een Iraakse vrouw, tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om haar asielaanvraag niet in behandeling te nemen. Eiseres had op 16 november 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar de staatssecretaris stelde dat Bulgarije verantwoordelijk was voor de behandeling van haar aanvraag, omdat eiseres eerder in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming had ingediend. Eiseres voerde aan dat zij een gezinslid had in Nederland, haar echtgenoot, die internationale bescherming genoot, en dat zij op grond van artikel 9 van de Dublinverordening recht had op behandeling van haar aanvraag in Nederland.

Tijdens de zitting op 14 april 2016 werd duidelijk dat de staatssecretaris zijn standpunt over de gezinsrelatie van eiseres had gewijzigd, maar bleef volhouden dat artikel 9 van de Dublinverordening niet van toepassing was in het geval van een terugnameverzoek. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat artikel 9 alleen van toepassing was bij een overnamesituatie. De rechtbank concludeerde dat Nederland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres, omdat zij op het moment van haar eerste asielaanvraag in Bulgarije gehuwd was met een persoon die internationale bescherming genoot in Nederland.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om de asielaanvraag van eiseres inhoudelijk te behandelen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 992 voor het beroep en € 496 voor de voorlopige voorziening werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de toepassing van de Dublinverordening en de bescherming van gezinsleden in asielprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 16/6007 (beroep) en AWB 16/6009 (verzoek)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter en de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 28 april 2016 in de zaak tussen

[naam], eiseres en verzoekster, hierna: eiseres,

gemachtigde mr. M.M. Polman,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. P. van Zijl.

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Eiseres heeft tevens een voorlopige voorziening verzocht ter voorkoming van uitzetting hangende het beroep.
Op 4 april 2016 heeft eiseres de gronden van haar beroep aangevuld.
Op 13 april 2016 heeft eiseres een nader stuk overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2016. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig [naam 2], de gestelde echtgenoot van eiseres, en C. Atrushi, tolk in de Arabische taal. Ter zitting is het onderzoek geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen zijn ter zitting ingenomen standpunt nader te onderbouwen.
Bij brief van 15 april 2016 heeft verweerder hieraan voldaan.
Eiseres heeft hierop bij brief van 20 april 2016 gereageerd.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens op 28 april 2016 gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres, geboren op [geboortedatum] en van Iraakse nationaliteit, heeft op 16 november 2015 heeft een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit Eurodac-gegevens is gebleken dat eiseres op 1 oktober 2015 in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft op 12 januari 2016 een terugnameverzoek ingediend bij Bulgarije op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening EU nr. 604/2013 (hierna: de Dublinverordening). Dit verzoek is op 20 januari 2016 door de Bulgaarse autoriteiten geaccepteerd.
Verweerder heeft zich op standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat in Bulgarije sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen, en dat niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verweerder heeft voorts gesteld dat eiseres haar gestelde traditionele huwelijk in Turkije met [naam 2], die in Nederland een asielvergunning heeft, niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiseres kan daarom geen geslaagd beroep doen op artikel 9 van de Dublinverordening. Eiseres kan evenmin een beroep doen op artikel 16 van de Dublinverordening, aldus verweerder.
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij haar traditionele huwelijk met [naam 2] in maart 2015 wel aannemelijk heeft gemaakt, zodat zij een geslaagd beroep kan doen op artikel 9 van de Dublinverordening. Zij heeft immers reeds bij de aanvullingen en correcties op het gehoor aanmeldfase een instemmingsverklaring van hem overgelegd en bij haar zienswijze foto’s van de huwelijksceremonie in Turkije overgelegd. Verweerder heeft in het terugnameverzoek ten onrechte geen melding gemaakt van de instemmingsverklaring. Subsidiair heeft eiseres gemotiveerd aangevoerd dat ten aanzien van Bulgarije niet van het instatelijke vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
4. Ter zitting heeft verweerder, mede naar aanleiding van de aanwezigheid van [naam 2] ter zitting, zijn standpunt verlaten dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gezinslid is en internationale bescherming geniet in Nederland zoals bedoeld in artikel 9 van de Dublinverordening. Verweerder heeft echter ter zitting het standpunt ingenomen dat eiseres desondanks geen geslaagd beroep kan doen op voornoemde bepaling, omdat in het geval van eiseres sprake is van een terugnameprocedure en niet een overnameprocedure.
De rechtbank heeft vervolgens op verzoek van verweerder het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder de gelegenheid te geven dit nieuw standpunt nader te onderbouwen.
5. Verweerder heeft bij brief van 15 april 2016 zijn standpunt nader onderbouwd door te verwijzen naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 26 juni 2014 (ECLI:NL:RBDHA:2014:12717). Hierin is in rechtsoverweging 8.2 onder meer overwogen:
“Hoofdstuk III van de verordening 604/2013, waarin artikel 9 is opgenomen, ziet immers op de situatie van vreemdelingen die illegaal of op onbekende wijze het grondgebied van een lidstaat zijn binnengekomen en daarin in een andere lidstaat hun eerste asielverzoek indienen (de zogenaamde overnamesituatie). Dit situatie doet zich in de zaak van verzoekr niet voor, nu verzoeker, voordat hij in Nederland zijn asielaanvraag heeft ingediend, eerder een asielverzoek in een andere lidstaat heeft ingediend.
Daarmee is de verantwoordelijkheid van Zweden voor de behandeling van het asielverzoek van verzoeker reeds gegeven.”
Verweerder heeft zijn standpunt voorts onderbouwd door te verwijzen naar de tekst van artikel 7, tweede lid, van de Dublinverordening.
Eiseres heeft voor de eerste maal haar asielaanvraag op 15 (lees:1) oktober 2015 ingediend in Bulgarije, daarmee is gegeven dat hoofdstuk III van de Dublinverordening niet ziet op de situatie van eiseres (ten aanzien van de hier te lande ingediende en thans te beoordelen asielaanvraag) en derhalve in deze toepassing mist, aldus verweerder.
6. In haar reactie van 20 april 2016 heeft eiseres aangevoerd dat verweerders nadere standpunt ten aanzien van artikel 9 van de Dublinverordening op een andere juridische grondslag berust en afwijkt van het standpunt in het bestreden besluit. Eiseres acht dit in strijd met de goede procesorde en meent dat zij hierdoor in haar belangen is geschaad.
Eiseres volgt verweerder niet in zijn standpunt dat artikel 9 van de Dublinverordening geen toepassing kan vinden bij een terugnameverzoek. Voor zover verweerder wel hierin gevolgd moet worden, meent eiseres dat een terugnameverzoek aan Bulgarije zinloos is. Na overdracht aan Bulgarije zullen de Bulgaarse autoriteiten eiseres weer aan Nederland moeten overdragen omdat eiseres met haar echtgenoot een gezinsleven heeft en haar echtgenoot internationale bescherming genoot op het moment dat eiseres haar asielaanvraag in Bulgarije zou hebben ingediend, aldus eiseres.
De rechtbank oordeelt het volgende.
7. De rechtbank volgt niet het standpunt van eiseres dat verweerder met het ter zitting innemen van een gewijzigd standpunt in strijd heeft gehandeld met de goede procesorde. Daartoe overweegt de rechtbank dat verweerder ten tijde van het bestreden besluit zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat zij met [naam 2] is gehuwd. Eerst ter zitting is hierover voldoende duidelijkheid ontstaan, waardoor verweerder dit alsnog aannemelijk heeft geacht.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres niet in haar belangen geschaad, nu zij na schorsing van het onderzoek ter zitting, in de gelegenheid is gesteld te reageren op het gewijzigde standpunt van verweerder.
8. Ter beoordeling staat het bestreden besluit, gelezen in samenhang met de gewijzigde motivering in de brief van verweerder van 15 april 2016.
9. Ingevolge het artikel 7, tweede lid, van de Dublinverordening, wordt welke lidstaat met toepassing van de in hoofdstuk III beschreven criteria de verantwoordelijke lidstaat is, bepaald op grond van de situatie op het tijdstip waarop de verzoeker zijn verzoek om internationale bescherming voor de eerste maal bij een lidstaat indient.
Ingevolge artikel 9 van de Dublinverordening is, wanneer een gezinslid van de verzoeker, ongeacht of het gezin reeds in het land van oorsprong was gevormd, als persoon die internationale bescherming geniet is toegelaten voor verblijf in een lidstaat, deze lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, mits de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dat wensen.
10. De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter zitting vast dat niet langer in geschil is dat eiseres met de in Nederland verblijvende [naam 2] is gehuwd in maart 2015 in Turkije. Voorts staat vast dat hij sinds 8 maart 2011 in het bezit is van een asielvergunning voor bepaalde tijd.
11. In geschil is of eiseres een geslaagd beroep kan doen op artikel 9 van de Dublinverordening.
12. De rechtbank is van oordeel dat geen grond is voor het standpunt van verweerder dat deze bepaling alleen van toepassing zou zijn bij een overnamesituatie en niet bij een terugnamesituatie. Ten eerste kan het beroep van verweerder op eerdergenoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 26 juni 2016, niet slagen nu geenszins sprake is van een vergelijkbaar geval. In die zaak betrof het immers een herhaalde asielaanvraag, waarbij reeds in rechte vast stond dat een ander land verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening.
13. Voorts kan naar het oordeel van de rechtbank, anders dan verweerder heeft gesteld, geenszins uit de tekst van artikel 7, tweede lid, van de Dublinverordening worden afgeleid dat een beroep op artikel 9 van de Dublinverordening niet mogelijk is bij een terugnameverzoek. Dit valt evenmin uit de andere artikelen van de Dublinverordening af te leiden.
14. Naar het oordeel van de rechtbank moet uit de tekst van artikel 7 worden afgeleid dat
de situatieop het tijdstip waarop de verzoeker zijn verzoek om internationale bescherming voor de eerste maal bij een lidstaat indient, bepalend is voor de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de toepassing van de criteria in hoofdstuk III.
Derhalve is in het geval van eiseres de situatie ten tijde van haar eerste asielaanvraag in Bulgarije op 1 oktober 2015 bepalend voor de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielaanvraag. Gelet op het feit dat niet langer in geschil is dat eiseres op 1 oktober 2015 gehuwd was en dat haar echtgenoot reeds sinds 8 maart 2011 internationale bescherming geniet in Nederland, is Nederland verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking dat een van de belangrijkste wijzigingen in de Dublinverordening is om de eenheid van het gezin in de asielprocedure te versterken door ook de verantwoordelijkheid te leggen bij de lidstaat die een gezinslid internationale bescherming heeft verleend, in dit geval is dat Nederland.
15. Gelet het voorgaande concludeert de rechtbank dat het beroep van eiseres op artikel 9 van de Dublinverordening slaagt.
16. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit, aangevuld bij brief van 15 april 2016, dient te worden vernietigd. De rechtbank zal verweerder opdragen om de asielaanvraag van eiseres van 16 november 2015 inhoudelijk in behandeling te nemen.
Er is geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
17. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 992 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 496, wegingsfactor 1).

Verzoek om een voorlopige voorziening

18. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 496 (1 punt voor de voorlopige voorziening, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank, in de zaak met Awb nr. 16/6007:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een inhoudelijk besluit te nemen op de asielaanvraag van eiseres van 16 november 2015;
  • veroordeelt verweerder in de kosten van het beroep, ten bedrage van € 992 (negenhonderdtweënnegentig euro), te betalen aan eiseres.
De voorzieningenrechter, in de zaak met Awb nr. 16/6009:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • veroordeelt verweerder in de kosten van het verzoek, ten bedrage van € 496
(vierhonderdzesennegentig euro), te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, (voorzieningen)rechter, in tegenwoordigheid van mr. W. Evenhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op het beroep, kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.