ECLI:NL:RBDHA:2016:5025

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2016
Publicatiedatum
10 mei 2016
Zaaknummer
C-09-506451-KG ZA 16-272
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontruimingsvordering van gekraakte panden op basis van onvoldoende concrete nieuwbouwplannen

Op 11 mei 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag de vordering tot ontruiming van de gekraakte panden aan de Harstenhoekweg 4-12 afgewezen. Deze beslissing volgde op basis van aanvullende informatie die door de eigenaar, Bewi Vastgoed B.V., was verstrekt. De voorzieningenrechter concludeerde dat de nieuwbouwplannen van de eigenaar nog niet voldoende concreet waren, aangezien deze zich nog in de fase van een schetsontwerp bevonden. De benodigde vergunningen waren nog niet beschikbaar, wat het belang van de eigenaar bij ontruiming onvoldoende gewicht gaf.

De voorzieningenrechter baseerde zijn beslissing ook op een brief van de gemeente Den Haag van 20 april 2016, waarin de stand van zaken omtrent de bouwplannen werd uiteengezet. De gemeente had aangegeven dat er nog diverse vervolgstappen nodig waren, zoals overleg met de buurt en het opstellen van een PlanUitwerkingsKader. De voorzieningenrechter merkte op dat de krakers hadden toegezegd medewerking te verlenen aan de projectontwikkeling, wat ook invloed had op de beoordeling van een eventuele toekomstige ontruimingsvordering.

Uiteindelijk werd de vordering van Bewi afgewezen, waarbij de voorzieningenrechter ook in aanmerking nam dat de gedaagden bereid waren de panden te verlaten zodra de plannen concreet waren. Bewi werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/506451 / KG ZA 16/272
Vonnis in kort geding van 11 mei 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Bewi Vastgoed B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Den Haag,
eiseres,
advocaat mr. D.G. Lasschuit te Den Haag,
tegen:
zij die verblijven in de onroerende zaak of een gedeelte daarvan, staande en gelegen aan de [adres 1] te [plaats] ,van wie de namen en woonplaatsen niet bekend zijn,
gedaagden,
van wie zijn verschenen:
1.
[A] ,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M.A.R. Schuckink Kool te Den Haag,
2.
[B] ,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M.A.R. Schuckink Kool te Den Haag,
3.
[C] ,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. C.J.M. van den Brûle,
4.
[D] ,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. C.J.M. van den Brûle.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘Bewi’ en ‘gedaagden’.

1.Het verder verloop van de procedure

1.1.
Bij tussenvonnis van 14 april 2016 heeft de voorzieningenrechter Bewi gelast de onder punt 4.9 van dat tussenvonnis bedoelde stukken uiterlijk op 23 april 2016 in het geding te brengen en gedaagden in de gelegenheid gesteld daarop uiterlijk op 30 april 2016 te reageren. De voorzieningenrechter heeft daarbij overwogen dat de zaak vervolgens in beginsel schriftelijk zal worden afgedaan, tenzij de voorzieningenrechter aanleiding ziet voor een nadere mondelinge behandeling of een gemotiveerd verzoek van (een van) partijen om een nadere mondelinge behandeling honoreert.
1.2.
Bij brief van 22 april 2016 heeft Bewi aanvullende producties in het geding gebracht. Hierop is door mr. Van den Brûle, mede namens mr. Schuckink Kool, bij brief, met bijlagen, van 28 april 2016 gereageerd. Mr. Schuckink Kool heeft, mede namens mr. Van den Brûle, bij brief van 29 april 2016 nog een nadere productie toegezonden.
1.3.
De voorzieningenrechter acht zich thans voldoende voorgelicht en ziet geen aanleiding een nadere mondelinge behandeling te bepalen. Partijen hebben ook niet om een nadere mondelinge behandeling verzocht. Vonnis is bepaald op heden.
1.4.
De door gedaagden overgelegde nadere producties zullen buiten beschouwing worden gelaten, omdat gedaagden uitsluitend in de gelegenheid waren gesteld nog te reageren op de door Bewi overgelegde stukken en niet om tevens nieuwe producties in het geding te brengen.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis is Bewi allereerst gelast nadere stukken in het geding te brengen waaruit blijkt dat de gemeente Den Haag (in beginsel) instemt met de plannen ten aanzien van het project, bereid is de vereiste vergunningen (in beginsel) te verlenen en waaruit blijkt of het project binnen het bestaande bestemmingsplan mogelijk is. In dit verband heeft Bewi een (per e-mail verzonden) brief van mevrouw [X] projectleider afdeling Projectmanagement Dienst Stedelijke ontwikkeling van de gemeente Den Haag van 20 april 2016 aan de zakenpartner van Bewi overgelegd. In deze brief staat, voor zover nu relevant, het volgende vermeld:
“(…)
Het schetsontwerp uit de tweede helft van 2015 is op 21 oktober 2015 besproken in het Haags Initiatieven Team (HIT) van de gemeente Den Haag.
Het HIT adviseert initiatiefnemers in een vroeg stadium van de planvorming over de haalbaarheid van hun plan door middel van een quickscan. Aan het advies kunnen geen rechten worden ontleent.
De conclusie van het HIT van 21 oktober was als volgt:
De huidige 19e eeuwse villa’s fungeren goed als overgang tussen het 19e eeuwse Scheveningen en het nieuwe Scheveningen. Nieuwbouw kan, maar er moet voldoende aandacht zijn voor de stedenbouwkundige en architectonische uitwerking en geluidsisolatie. Hiervoor is het eigenlijk noodzakelijk dat de gemeente een PlanUitwerkingsKader opstelt, waarmee de randvoorwaarden van een nieuwe ontwikkeling kunnen worden vastgesteld. De opdracht om het PlanUitwerkingsKader op te stellen moet komen van ontwikkelaar/ eigenaar.
Er geldt hier bestemmingsplan Scheveningen-Bad 2013 waarin wonen mogelijk is, maar massa en bouwvakken passen momenteel niet.
De functie wonen past goed op deze locatie. Het toevoegen van een plint met levendige functies (met name horeca, geen detailhandel) is een kans.
Het vorige woningbouwplan (Paviljoen Riche uit 2012) paste stedenbouwkundige en architectonisch beter en had een opzet in drie “losse” onderdelen. Het PlanUitwerkingsKader zal dus randvoorwaarden stellen op basis van dit vorige woningbouwplan.
Voor het vorige woningbouwplan is ook uitgebreid overleg met de buurt gevoerd. Dit is nu ook weer noodzakelijk.
De gemeente heeft het advies van het HIT besproken met de ontwikkelaar en is nu in afwachting van een aangepast plan. Vervolgens wil de gemeente graag in overleg met eigenaar en ontwikkelaar het PlanUitwerkingsKader voor deze locatie opstellen.
De gemeente onderhoudt goed contact met ontwikkelaar en eigenaar en gaat er daarom vanuit dat ze met veel voortvarendheid bezig zijn met de planvorming.
(…)”
2.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit voormelde brief van de gemeente Den Haag kan worden afgeleid dat de gemeente Den Haag niet onwelwillend tegenover het project staat, voor zover dat tot heden aan de gemeente Den Haag is voorgelegd. Uit de brief volgt echter tevens dat het project, althans het besluitvormingstraject bij de gemeente Den Haag hierover, zich vooralsnog niet in de afrondende fase bevindt. De brief veronderstelt nog diverse vervolgstappen, zoals uitgebreid overleg met de buurt en opstelling van een PlanUitwerkingsKader. Opstelling van een PlanUitwerkingsKader kan pas plaatsvinden nadat de gemeente een aangepast plan ten aanzien van het project heeft ontvangen. Blijkens de door Bewi tevens overgelegde brief van 18 april 2016 van de bij het project betrokken architect is de architect thans bezig met het vervaardigen van een nieuw schetsontwerp. De voorzieningenrechter gaat er van uit dat dit nieuwe schetsontwerp het in de brief van de gemeente bedoelde aangepaste plan is. De architect laat zich niet uit over de termijn waarop dit schetsontwerp gereed zal zijn. Bewi heeft hieromtrent eerder weliswaar gesteld dat het nieuwe schetsontwerp medio april 2016 gereed zal zijn, doch gezien de brief van de architect van 18 april 2016 is die termijn kennelijk niet gehaald. Uit de brief van de architect kan ook niet worden afgeleid dat het schetsontwerp op korte termijn gereed zal zijn.
2.3.
Bewi heeft tevens stukken overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat de panden niet in een beschermd stads- en dorpsgebied liggen. Bewi heeft zich echter, hoewel dat in het tussenvonnis wel is gelast, niet uitgelaten over de vraag wat daarvan de consequenties zijn voor het moment waarop met slopen van de panden gestart kan worden.
2.4.
In het licht van het vorenstaande overweegt de voorzieningenrechter dat Bewi haar belang bij een ontruiming van de panden op korte termijn – en derhalve haar belang bij een ordemaatregel te dien aanzien – voorshands onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Bewi heeft, gezien de fase waarin de besluitvormingstraject bij de gemeente zich kennelijk bevindt, niet geconcretiseerd dat de gemeente (in beginsel) bereid is in te stemmen met de plannen van het project en (in beginsel) bereid is de vereiste vergunningen te verlenen. Met de gemeente is immers uitsluitend het vorige schetsontwerp besproken en eerst na afronding van het nieuwe schetsontwerp zal het PlanUitwerkingsKader opgesteld kunnen worden en verdere besluitvorming kunnen plaatsvinden. De uitkomsten van die besluitvorming, alsmede de vereiste vergunningsverlening, zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter vooralsnog ongewis. Bewi heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat zij op korte termijn kan starten met de sloop van de panden, aangezien zij niet is ingegaan op de in het tussenvonnis gestelde vraag op welke termijn de omgevingsvergunning voor de sloop beschikbaar is, dan wel indien kan worden volstaan met een sloopmelding, wanneer de sloopmelding compleet is en tot sloop overgegaan kan worden. Nu het allereerst op de weg van Bewi – als eisende partij – ligt om haar belangen bij de gevorderde ordemaatregel voldoende aannemelijk te maken en zij dit heeft nagelaten, zal de vordering van Bewi worden afgewezen. Hierbij heeft de voorzieningenrechter overigens mede in aanmerking genomen dat gedaagden zich bereid hebben getoond de panden te verlaten zodra de plannen ten aanzien van het project concreet zijn, alsmede dat zij bereid zijn toegang te verlenen tot de panden indien dat nodig is voor het opstellen van de offerte van de asbestsanering of voor andere bezichtigingen in verband met de projectontwikkeling, zodat Bewi in zoverre ook geen belang heeft bij de gevorderde ontruiming. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat gedaagden die toezeggingen gestand zullen doen en wijst er op dat indien gedaagden die medewerking in de toekomst onthouden om die reden over een eventuele toekomstige vordering tot ontruiming anders kan worden beslist.
2.5.
Bewi zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
3.1.
wijst het gevorderde af;
3.2.
veroordeelt Bewi in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de verschenen gedaagden sub 1 en 2 ( [A] en [B] ) begroot op € 895,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 79,-- aan griffierecht en aan de zijde van gedaagde sub 3 en 4 ( [C] en [D] ) eveneens begroot op € 895,-- (€ 816,-- aan salaris advocaat en € 79,-- aan griffierecht).
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2016.
idt