5.4Ingevolge artikel 47, derde lid, van het AMAR gaat een ontslag bedoeld in
artikel 39, zevende lid, niet eerder in dan nadat ten minste een maand is verstreken sedert het tijdstip waarop de militair van de beslissing onderscheidenlijk het voorstel tot ontslagverlening schriftelijk in kennis is gesteld.
6 Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad, CRvB 2 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN6920) is de toetsing van een besluit tot niet voortzetten van een tijdelijke aanstelling na afloop van de proeftijd terughoudend. Deze toetsing is beperkt tot de vraag of het bestuursorgaan in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de betrokken ambtenaar niet aan door het bestuursorgaan in redelijkheid te stellen eisen of verwachtingen heeft voldaan. Daartoe is niet vereist dat wordt aangetoond dat de betrokken ambtenaar schromelijk is tekortgeschoten of anderszins blijk heeft gegeven van ongeschiktheid die het ontslag van een in vaste dienst aangestelde ambtenaar zou kunnen rechtvaardigen. 7 De rechtbank overweegt allereerst dat, anders dan eiser meent, de brief van
verweerder van 25 september 2014 en niet het voornemen tot ontslag van 10 september 2014 het primaire besluit is.
8 Verweerder heeft zijn bestreden besluit gebaseerd op uitlatingen van [kapitein A] , [sergeant-majoor A] , [luitenant A] en [kapitein B] .
Uit de thans overgelegde verklaring van [kapitein A] , [commandant] , [bataljon], van 19 september 2015 blijkt dat hem uit contact met onder meer [sergeant-majoor A] is gebleken dat eiser onrust bij het personeel heeft veroorzaakt. In de voorbereiding en uitvoering van de AMO+ heeft eiser een uitvoerige mail-correspondentie met [sergeant-majoor A] onderhouden, waarbij [sergeant-majoor A] een toenemend gereserveerde houding had ten aanzien van eiser. Met name de juridische insteek van de communicatie van eiser en eisers poging om een kaderfunctie af te dwingen zijn [kapitein A] opgevallen.
Uit de verklaring van [sergeant-majoor A] , SMO met de taak om opkomst van militairen voor de AMO+ te selecteren, van 19 september 2016 blijkt dat eiser al snel opviel door diens grote aantal vragen en opmerkingen, alsmede de eisende toon van eiser op sommige punten. Van de contacten tussen [sergeant-majoor A] en eiser is een
e-mailwisseling voorhanden.
Uit de verklaring van [luitenant A] , pelotonscommandant, van 17 september 2016, met een bijbehorend e-mailbericht van 9 september 2014, blijkt dat eiser hem bij het intake gesprek heeft medegedeeld dat hij een woordenwisseling met [kapitein B] heeft gehad en dat hij het niet eens was met een beslissing en informatie van [kapitein B] . [luitenant A] achtte het openlijk in twijfel trekken van een beslissing van [kapitein B] niet gepast.
Uit de verklaring van [kapitein B] , P-functionaris, van 6 oktober 2015 blijkt dat hij de wijze van communiceren van eiser allesbehalve militair en constructief acht. Van de contacten tussen [kapitein B] en eiser is een e-mailwisseling voorhanden.
Verweerder heeft voorts een verklaring van sergeant der eerste klasse [sergeant B] van
7 september 2015 overgelegd, waaruit blijkt dat hij diverse malen contact heeft gehad met eiser en dat hij de wijze van communiceren niet passend achtte. Eiser trok beslissingen, gebruiken en vastgestelde procedures in twijfel en verzandde in lange discussies. Van de contacten tussen [sergeant B] en eiser is een e-mailwisseling voorhanden.
De rechtbank gaat voorbij aan eisers standpunt dat de betreffende verklaringen een jaar na het ontslag en na de zitting van de rechtbank zijn opgesteld. Het betreft hier de nadere onderbouwing van een eerder ingenomen standpunt van verweerder. De rechtbank overweegt dat uit de verklaringen volgt dat de betrokkenen, uit hoofde van hun functie, de kwestie met elkaar hebben besproken. Uit de voorhanden zijnde stukken blijkt dat de contacten tussen de betrokkenen en eiser zagen op verschillende onderwerpen. De rechtbank is niet gebleken dat de ervaringen van de afzonderlijke betrokkenen in dit geval op ontoelaatbare wijze zijn versterkt door het feit dat onderling overleg heeft plaatsgevonden.
De rechtbank overweegt dat uit de voorhanden zijnde verklaringen en
e-mailwisselingen afdoende is gebleken dat de wijze waarop eiser communiceert met meerderen twijfel kan doen rijzen over de geschiktheid van eiser voor het vervullen van het militaire ambt. Met name de dwingende toon, het te zeer doorgaan op details, het openlijk in twijfel trekken van een beslissing van een meerdere alsmede de bejegening van bijvoorbeeld [sergeant B] in de e-mailwisseling van augustus 2015 (het zeer negatief kwalificeren van diens functievervulling en het betichten van liegen) vallen niet weg tegen de door eiser ingediende verklaringen van zijn collega’s. Uit de door eiser ingediende verklaringen valt af te leiden dan men eiser weliswaar collegiaal acht, maar ook dat eiser irritatie kan opwekken, veel vragen stelt en zich dient te realiseren hoe hij overkomt. Voorts overweegt de rechtbank dat, hoewel eiser excuses heeft aangeboden voor het stiekem opnemen van het telefoongesprek met [kapitein B] , daarmee niet is gezegd dat de excuses ook dienden te zijn aanvaard en de kwestie zou zijn afgedaan. Verweerder heeft het opnemen van het telefoongesprek dan ook mogen meewegen. De rechtbank acht de wijze waarop eiser zijn meerderen heeft bejegend niet in overeenstemming met het militaire ambt, waarbij de samenwerking en het onderling vertrouwen soms onder moeilijke omstandigheden, ook in het geval men elkaar om wat voor reden dan ook niet goed kan velen, een eerste vereiste is.
Mede gelet op de aanvullende motivering van verweerder van 12 oktober 2015, met de daarbij gevoegde verklaringen, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit van 6 mei 2015 thans afdoende is gemotiveerd. Niet kan worden gezegd dat verweerder niet in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat eiser niet
aan door het bestuursorgaan in redelijkheid te stellen eisen of verwachtingen heeft voldaan.
9 Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
10 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.