ECLI:NL:RBDHA:2016:5045

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2016
Publicatiedatum
10 mei 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4085
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een reservist tijdens proeftijd op basis van geschiktheidseisen en communicatieproblemen binnen Defensie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een reservist bij de krijgsmacht, en de minister van Defensie. De eiser was in dienst genomen met een proeftijd van zes maanden, maar werd tijdens deze proeftijd ontslagen op grond van artikel 39, zevende lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR). De minister van Defensie handhaafde dit ontslag na een eerdere beslissing van 25 september 2014, waarbij de eiser werd medegedeeld dat hij niet voldeed aan de geschiktheidseisen voor het militaire ambt. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen het besluit van 6 mei 2015 ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zich schuldig heeft gemaakt aan normoverschrijdend gedrag, waaronder het openlijk bekritiseren van meerdere en het stiekem opnemen van telefoongesprekken. De rechtbank oordeelde dat de communicatie van de eiser met zijn meerderen niet in overeenstemming was met de verwachtingen die aan een militair ambtenaar worden gesteld. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder het aanvoeren van excuses voor zijn gedrag en het betwisten van de onderbouwing van het ontslag, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeerde dat de minister in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de eiser niet voldeed aan de eisen die aan hem werden gesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van een goede communicatie en de noodzaak voor militairen om zich te houden aan de gedragsnormen die binnen de defensieorganisatie gelden. De rechtbank heeft de beslissing van de minister om het ontslag te handhaven, bevestigd en het beroep van de eiser verworpen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/4085 MAW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.D.W. Martens),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. P.M. van der Weijden).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 6 mei 2015, waarbij verweerder zijn primaire besluit van 25 september 2014 heeft gehandhaafd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2015.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen het aan het bestreden besluit van 6 mei 2015 klevende motiveringsgebrek te herstellen.
Verweerder heeft bij brief van 12 oktober 2015 de motivering van het bestreden besluit van 6 mei 2015 aangevuld.
Eiser heeft bij brief van 18 december 2015 de gronden van zijn beroep aangevuld.
Bij brief van 12 februari 2016 heeft eiser, mede namens verweerder, toestemming verleend om de nadere zitting achterwege te laten.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1 De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Bij besluit van 25 maart 2014 is eiser, soldaat der eerste klasse, met ingang
van 1 april 2014 aangesteld bij het reservepersoneel van de krijgsmacht. Hieraan is een proeftijd verbonden van zes maanden, eindigend op 1 november 2014. Eiser is ingedeeld bij [bataljon].
1.2
Bij brief van de commandant [bataljon] van 10 september 2014 is
eiser medegedeeld dat hij wordt voorgedragen voor ontslag tijdens de proeftijd op grond van artikel 39, zevende lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR). Een officiële bevestiging hiervan volgt.
Bij besluit van verweerder van 22 september 2014 is eiser medegedeeld dat eiser ontslag wordt verleend per 30 september 2014 op grond van artikel 39, zevende lid, van het AMAR.
Bij besluit van verweerder van 25 september 2014 is eiser medegedeeld dat het besluit van 22 september 2014 is komen te vervallen. Besloten is dat eisers proeftijd eindigt op 30 september 2014, dat eiser door zijn grondhouding en attitude eigenschappen mist die van een militair verwacht mogen worden en dat eiser tijdens de proeftijd ontslag wordt verleend per 1 november 2014 op grond van artikel 39, zevende lid, van het AMAR. Tot aan de datum van zijn ontslag zal eiser niet meer als reservist in werkelijke dienst worden opgeroepen.
Eiser heeft bij brief van 8 oktober 2014 bezwaar gemaakt tegen de brief van
10 september 2014.
Eiser is op 19 februari 2014 (lees: 2015) gehoord in het kader van zijn bezwaar.
Bij besluit van 6 mei 2015 heeft verweerder het besluit van 25 september 2014 gehandhaafd.
Eiser heeft bij brief van 2 juni 2015, ontvangen per faxbericht op dezelfde datum, beroep ingesteld.
2 Verweerder heeft aan het bestreden besluit van 6 mei 2015 ten grondslag
gelegd dat eiser een onjuiste grondhouding en attitude voor het militaire beroep heeft. Verweerder heeft verwezen naar twee voorbeelden, te weten het openlijk bekritiseren van een meerdere en het onaangekondigd opnemen van een telefoongesprek. Eiser heeft gehandeld in strijd met de Gedragscode Defensie (hierna: de Gedragscode). Gesteld wordt dat meerdere personen - te weten [kapitein A] , [sergeant-majoor A] , [luitenant A] en [kapitein B] - zich in negatieve zin over eisers houding en gedrag hebben uitgelaten. Ter zake van de kritiek op meerderen heeft eiser de punten 1 en 2 van de Gedragscode geschonden en ter zake van het opnemen van het telefoongesprek de punten 3, 4 en 5 van de Gedragscode. Eiser voldoet niet aan de redelijkerwijs te stellen verwachtingen die verweerder als werkgever mag hebben. Deze conclusie is niet gebaseerd op een enkel incident, maar vloeit voort uit het gehele beeld dat van eisers gedrag is gekregen. Het vertrouwen dat verweerder in eiser heeft als militair ambtenaar is daarmee onherstelbaar beschadigd.
3 Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit van 6 mei 2015, dat te
beschouwen is als een besluit op het bezwaar tegen het primaire besluit van
10 september 2014, niet toereikend is gemotiveerd en dat geen sprake is van deugdelijk vastgestelde gegevens op basis waarvan de overtuiging kan zijn verkregen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan normoverschrijdend gedrag zoals gesteld. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad, CRvB 14 oktober 1999, ECLI:NL:CRVB:1999:AA4696). Voorts is aangevoerd dat [kapitein B] heeft opgemerkt dat eiser excuses heeft aangeboden ter zake van hetgeen aan het ontslagbesluit ten grondslag is gelegd. Gelet op de punten 3 en 4 van de Gedragscode en zijn excuses is een verwijt in eisers richting onterecht. Excuus is een gepaste reactie op een communicatiestoornis tussen eiser en de kapitein. Verweerder heeft dit ten onrechte niet meegewogen.
De echte bezwaren van [kapitein B] zijn veel meer ongrijpbaar en zijn gebaseerd op indrukken omtrent eiser. Deze indrukken, die niet algemeen werden gedeeld, zijn niet aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Vooral de ergernissen van [kapitein B] hebben tot het ontslag geleid. Een verklaring van [kapitein A] , [sergeant-majoor A] , en [luitenant A] ontbreekt.
De e-mailwisseling kan, volgens eiser, niet als bezwarend en in strijd met de Gedragscode worden ervaren. Hij heeft enkele vragen over de opleiding gesteld en daarop een antwoord gekregen. De e-mailwisseling betreft twee relatief korte periodes: mei/juni en augustus/ september 2014. De indruk dat eiser langdurig zijn leidinggevende als het ware heeft lastig gevallen op een zodanige wijze dat de conclusie dat eiser een onzekere factor is, is niet gerechtvaardigd. Het opnemen van het telefoongesprek was niet met kwade bedoelingen; eiser wilde een geheugensteun hebben. Hij heeft hiervoor zijn excuses aangeboden.
4 De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 7 september 2015 geschorst
en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Verweerder heeft aan het bestreden besluit van 6 mei 2015 onder meer ten grondslag gelegd dat eiser openlijk meerderen heeft bekritiseerd. Er is niet van alle betrokkenen een verklaring voorhanden. Hetgeen wel voorhanden is, vormde, naar het oordeel van de rechtbank, vooralsnog onvoldoende onderbouwing voor dit standpunt. Ook het standpunt dat eiser met zijn e-mailberichten blijk heeft gegeven van moeizame communicatie is onvoldoende onderbouwd. Verweerder is in de gelegenheid gesteld het geconstateerde motiveringsgebrek te herstellen.
Verweerder heeft bij brief van 12 oktober 2015 de motivering van het bestreden besluit aangevuld en een aantal verklaringen overgelegd.
Eiser heeft bij brief van 18 december 2015 de gronden van zijn beroep nader aangevuld.
5.1
Artikel 12bis van de Militaire ambtenarenwet 1931 (MAW 1931) luidt als volgt:
“Het bevoegd gezag en de militaire ambtenaar zijn verplicht zich als een goed werkgever en een goed militair ambtenaar te gedragen.”
5.2
Ter invulling van artikel 12bis van de MAW 1931 is, volgens verweerder, de Gedragscode opgesteld. Deze luidt als volgt:
“1. Ik maak deel uit van een professionele organisatie.
Ik houd mijn kennis en vaardigheden, zowel vakinhoudelijk als sociaal, op het vereiste peil. Daardoor kan ik, ook onder moeilijke omstandigheden, mijn taken goed uitvoeren.
2. Ik ben lid van een team met een gemeenschappelijke taak.
Ik werk samen met collega’s en ben mede verantwoordelijk voor hen en het team. Ik spreek anderen aan op hun gedrag en accepteer dat anderen mij op mijn gedrag aanspreken.
3. Ik ben mij bewust van mijn verantwoordelijkheid.
Ik schaad de belangen van Defensie niet en geef in houding, voorkomen en gedrag het goede voorbeeld. Ik ga verantwoord om met defensiemiddelen en gebruik deze zorgvuldig en rechtmatig.
4. Ik ben integer en behandel iedereen met respect.
Ik accepteer geen ongewenst gedrag zoals discriminatie, (seksuele) intimidatie en pesten, niet ten aanzien van mijzelf of anderen. Ik houd mij aan de geldende wetten en regels en misbruik mijn macht of positie niet.
5. Ik zorg voor een veilige werkomgeving.
Ik voel mij verantwoordelijk voor de veiligheid van anderen en mijzelf. Dit geldt voor alle vormen van veiligheid, zoals operationele veiligheid, informatieveiligheid en veilige arbeidsomstandigheden. Ik laat mij niet in met drugs. Alcohol mag nooit invloed hebben op mijn functioneren.”
5.3
Ingevolge artikel 39, zevende lid, van het AMAR kan aan de militair voor wie na de aanstelling een proeftijd geldt, tijdens die proeftijd ontslag worden verleend zonder toepassing van één van de in het tweede lid genoemde ontslaggronden.
5.4
Ingevolge artikel 47, derde lid, van het AMAR gaat een ontslag bedoeld in
artikel 39, zevende lid, niet eerder in dan nadat ten minste een maand is verstreken sedert het tijdstip waarop de militair van de beslissing onderscheidenlijk het voorstel tot ontslagverlening schriftelijk in kennis is gesteld.
6 Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad, CRvB 2 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN6920) is de toetsing van een besluit tot niet voortzetten van een tijdelijke aanstelling na afloop van de proeftijd terughoudend. Deze toetsing is beperkt tot de vraag of het bestuursorgaan in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de betrokken ambtenaar niet aan door het bestuursorgaan in redelijkheid te stellen eisen of verwachtingen heeft voldaan. Daartoe is niet vereist dat wordt aangetoond dat de betrokken ambtenaar schromelijk is tekortgeschoten of anderszins blijk heeft gegeven van ongeschiktheid die het ontslag van een in vaste dienst aangestelde ambtenaar zou kunnen rechtvaardigen.
7 De rechtbank overweegt allereerst dat, anders dan eiser meent, de brief van
verweerder van 25 september 2014 en niet het voornemen tot ontslag van 10 september 2014 het primaire besluit is.
8 Verweerder heeft zijn bestreden besluit gebaseerd op uitlatingen van [kapitein A] , [sergeant-majoor A] , [luitenant A] en [kapitein B] .
Uit de thans overgelegde verklaring van [kapitein A] , [commandant] , [bataljon], van 19 september 2015 blijkt dat hem uit contact met onder meer [sergeant-majoor A] is gebleken dat eiser onrust bij het personeel heeft veroorzaakt. In de voorbereiding en uitvoering van de AMO+ heeft eiser een uitvoerige mail-correspondentie met [sergeant-majoor A] onderhouden, waarbij [sergeant-majoor A] een toenemend gereserveerde houding had ten aanzien van eiser. Met name de juridische insteek van de communicatie van eiser en eisers poging om een kaderfunctie af te dwingen zijn [kapitein A] opgevallen.
Uit de verklaring van [sergeant-majoor A] , SMO met de taak om opkomst van militairen voor de AMO+ te selecteren, van 19 september 2016 blijkt dat eiser al snel opviel door diens grote aantal vragen en opmerkingen, alsmede de eisende toon van eiser op sommige punten. Van de contacten tussen [sergeant-majoor A] en eiser is een
e-mailwisseling voorhanden.
Uit de verklaring van [luitenant A] , pelotonscommandant, van 17 september 2016, met een bijbehorend e-mailbericht van 9 september 2014, blijkt dat eiser hem bij het intake gesprek heeft medegedeeld dat hij een woordenwisseling met [kapitein B] heeft gehad en dat hij het niet eens was met een beslissing en informatie van [kapitein B] . [luitenant A] achtte het openlijk in twijfel trekken van een beslissing van [kapitein B] niet gepast.
Uit de verklaring van [kapitein B] , P-functionaris, van 6 oktober 2015 blijkt dat hij de wijze van communiceren van eiser allesbehalve militair en constructief acht. Van de contacten tussen [kapitein B] en eiser is een e-mailwisseling voorhanden.
Verweerder heeft voorts een verklaring van sergeant der eerste klasse [sergeant B] van
7 september 2015 overgelegd, waaruit blijkt dat hij diverse malen contact heeft gehad met eiser en dat hij de wijze van communiceren niet passend achtte. Eiser trok beslissingen, gebruiken en vastgestelde procedures in twijfel en verzandde in lange discussies. Van de contacten tussen [sergeant B] en eiser is een e-mailwisseling voorhanden.
De rechtbank gaat voorbij aan eisers standpunt dat de betreffende verklaringen een jaar na het ontslag en na de zitting van de rechtbank zijn opgesteld. Het betreft hier de nadere onderbouwing van een eerder ingenomen standpunt van verweerder. De rechtbank overweegt dat uit de verklaringen volgt dat de betrokkenen, uit hoofde van hun functie, de kwestie met elkaar hebben besproken. Uit de voorhanden zijnde stukken blijkt dat de contacten tussen de betrokkenen en eiser zagen op verschillende onderwerpen. De rechtbank is niet gebleken dat de ervaringen van de afzonderlijke betrokkenen in dit geval op ontoelaatbare wijze zijn versterkt door het feit dat onderling overleg heeft plaatsgevonden.
De rechtbank overweegt dat uit de voorhanden zijnde verklaringen en
e-mailwisselingen afdoende is gebleken dat de wijze waarop eiser communiceert met meerderen twijfel kan doen rijzen over de geschiktheid van eiser voor het vervullen van het militaire ambt. Met name de dwingende toon, het te zeer doorgaan op details, het openlijk in twijfel trekken van een beslissing van een meerdere alsmede de bejegening van bijvoorbeeld [sergeant B] in de e-mailwisseling van augustus 2015 (het zeer negatief kwalificeren van diens functievervulling en het betichten van liegen) vallen niet weg tegen de door eiser ingediende verklaringen van zijn collega’s. Uit de door eiser ingediende verklaringen valt af te leiden dan men eiser weliswaar collegiaal acht, maar ook dat eiser irritatie kan opwekken, veel vragen stelt en zich dient te realiseren hoe hij overkomt. Voorts overweegt de rechtbank dat, hoewel eiser excuses heeft aangeboden voor het stiekem opnemen van het telefoongesprek met [kapitein B] , daarmee niet is gezegd dat de excuses ook dienden te zijn aanvaard en de kwestie zou zijn afgedaan. Verweerder heeft het opnemen van het telefoongesprek dan ook mogen meewegen. De rechtbank acht de wijze waarop eiser zijn meerderen heeft bejegend niet in overeenstemming met het militaire ambt, waarbij de samenwerking en het onderling vertrouwen soms onder moeilijke omstandigheden, ook in het geval men elkaar om wat voor reden dan ook niet goed kan velen, een eerste vereiste is.
Mede gelet op de aanvullende motivering van verweerder van 12 oktober 2015, met de daarbij gevoegde verklaringen, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit van 6 mei 2015 thans afdoende is gemotiveerd. Niet kan worden gezegd dat verweerder niet in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat eiser niet
aan door het bestuursorgaan in redelijkheid te stellen eisen of verwachtingen heeft voldaan.
9 Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
10 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.G.J. Dop, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
10 mei 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.