ECLI:NL:RBDHA:2016:5085

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2016
Publicatiedatum
11 mei 2016
Zaaknummer
NL 16.582 NL 16.584
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.J. Bongers-Scheijde
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Duitsland op basis van de Dublinverordening

In deze zaak hebben eisers, een Albanese man en vrouw, samen met hun minderjarige kinderen, asiel aangevraagd in Nederland. De aanvragen zijn niet in behandeling genomen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoeken op basis van de Dublinverordening. Eisers hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 15 april 2016 zijn eisers verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, en was er een tolk aanwezig voor de Albanese taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers eerder in Duitsland een asielaanvraag hebben ingediend en dat Duitsland heeft ingestemd met hun terugname. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris op grond van de Dublinverordening de aanvragen niet in behandeling hoeft te nemen, tenzij er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat de asielprocedure in Duitsland niet voldoet aan de internationale verplichtingen. Eisers hebben aangevoerd dat Duitsland tekortschiet in de medische zorg voor asielzoekers en dat hun kinderen daar geen onderwijs hebben gekregen. De rechtbank oordeelt echter dat eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd om deze claims te onderbouwen.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers. De beroepen worden ongegrond verklaard en de verzoeken om een voorlopige voorziening worden afgewezen. De rechtbank wijst erop dat tegen deze uitspraak hoger beroep openstaat bij de Raad van State, met een termijn van vier weken na verzending van het afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL16.582 (beroep) en NL 16.583 (verzoek)
NL16.584 (beroep) en NL 16.585 (verzoek)
V-nrs: [volgnummers]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 22 april 2016 in de zaken tussen

[de man] ,

geboren op [geboortedatum] 1985, van Albanese nationaliteit, eiser/verzoeker (hierna: eiser)
en

[de vrouw] ,

geboren op [geboortedatum] 1982, van Albanese nationaliteit, eiseres/verzoekster (hierna: eiseres),
tezamen te noemen: eisers,
mede namens hun minderjarige kinderen:
[betrokkene] ,geboren op [geboortedatum] 2004,
[betrokkene 1],geboren op [geboortedatum] 2006,
beiden van Albanese nationaliteit,
(gemachtigde mr. D.G. Metselaar),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde mr. Z. van der Meulen).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 31 maart 2016 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot verlening van verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling ervan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten bij de rechtbank beroep ingesteld. Daarnaast hebben zij de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2016. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig M. Wennekendonk, als tolk is de Albanese taal.

Overwegingen

1.1
Eisers komen uit Albanië en hebben zich op 12 december 2015 gemeld in aanmeldcentrum [plaats] . Op 16 december 2015 hebben zij een asielaanvraag ingediend.
1.2
Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eisers op 28 oktober 2015 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend.
1.3
Op 10 februari 2016 heeft verweerder de autoriteiten van Duitsland verzocht om eisers terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Verordening (EU) 604/2013 van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening). De Duitse autoriteiten hebben hiermee op 17 februari 2016 ingestemd.
1.4
Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, niet in behandeling genomen, indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
1.5
Verweerder heeft bij de bestreden besluiten de aanvragen van eisers niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling ervan. In hetgeen eisers naar voren hebben gebracht, ziet verweerder geen aanleiding om de aanvragen alsnog in Nederland in behandeling te nemen.
1.6
Eisers hebben - kort samengevat - het volgende aangevoerd. Van Duitsland kan niet langer worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel omdat er concrete aanwijzingen zijn dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Duitsland schiet tekort in de medische zorg voor asielzoekers en houdt ook geen of onvoldoende rekening met de belangen van kinderen. Daarbij getuigt de overdracht naar Duitsland van onevenredige hardheid, omdat eiseres thans in Nederland onder medische behandeling staat die in Duitsland was geweigerd. Eiseres is door haar ervaringen in Duitsland zo getraumatiseerd dat eisers daar niet meer naartoe kunnen terugkeren. Daarbij gaan hun twee minderjarige kinderen hier nu, anders dan in Duitsland het geval was, wel naar school.
2. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
2.1
Verweerder kan op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 besluiten om een asielaanvraag niet in behandeling te nemen als een andere lidstaat daar verantwoordelijk voor is. Vast staat dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag.
2.2
Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening dient verweerder het asielverzoek zelf te behandelen, indien het niet mogelijk is deze over te dragen aan de lidstaat die in de eerste plaats als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen, omdat ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor asielzoekers in die lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Verder kan verweerder besluiten het asielverzoek zelf te behandelen als de asielzoeker, zover hier van belang, zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat hij of zij niet kan worden overgedragen aan de verantwoordelijke lidstaat. Dit volgt uit artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
2.3
In principe kan Nederland erop vertrouwen dat als een lidstaat, in dit geval Duitsland, ermee heeft ingestemd om iemand op grond van de Dublinverordening over te nemen, deze lidstaat garandeert dat de internationale verplichtingen zullen worden nagekomen. Medische voorzieningen worden in beginsel vergelijkbaar verondersteld tussen de lidstaten en het interstatelijk vertrouwensbeginsel brengt met zich dat er vanuit moet worden gegaan dat de voorzieningen in de lidstaten, indien geïndiceerd, ook ter beschikking staan van de Dublinclaimant. Dit lijdt slechts uitzondering indien de vreemdeling met concrete aanwijzingen aannemelijk maakt dat dit uitgangspunt in zijn of haar geval niet opgaat.
2.4
In hetgeen eisers hebben aangevoerd is geen grond te vinden voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de eventueel door eiseres benodigde medische voorzieningen (overigens is niet onderbouwd dat eiseres nog onder behandeling staat) in Duitsland moeten worden geacht vergelijkbaar te zijn met die in Nederland. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het aangevoerde geen aanwijzingen zijn gelegen dat de (eventueel) benodigde medische voorzieningen in Duitsland niet voor haar ter beschikking zullen staan. Eisers hebben weliswaar aangevoerd dat de medische klachten van eiseres in Duitsland niet adequaat zijn behandeld, maar hebben dit onvoldoende onderbouwd. Zij hebben een brief van een internist-endocrinoloog van het [naam ziekenhuis] te [plaats] van 15 december 2015 overgelegd, maar uit deze brief blijkt slechts dat eiseres op 13 december 2015 voor de duur van twee dagen op de afdeling interne geneeskunde van het [naam ziekenhuis] opgenomen is geweest in verband met griep en een luchtweginfectie. Uit de brief valt niet af te leiden dat een dergelijke noodzaak al eerder, dus in Duitsland, bestond. Een onderbouwing van de stelling dat eiseres in Duitsland om medische zorg heeft verzocht, maar niet heeft gekregen, ontbreekt. Overigens heeft alleen eiser in het gehoor aanmeldfase er melding van gemaakt dat dit zou zijn gebeurd. Eiseres zelf heeft hierover in het gehoor aanmeldfase niets gezegd. Nu de vereiste onderbouwing ontbreekt, is de enkele stelling van eiseres dat zij als gevolg van het ontbreken van medische zorg in Duitsland erg getraumatiseerd is geraakt, onvoldoende om te oordelen dat verweerder zich in dit geval niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die aanleiding geven gebruik te maken van de bevoegdheid de asielaanvragen aan zich te trekken. De rechtbank is het tot slot ook met verweerder eens dat, indien sprake zou zijn geweest van eventuele tekortkomingen in de medische zorg in Duitsland, eisers hierover hadden kunnen en moeten klagen bij de daartoe aangewezen instanties in Duitsland. Niet is gebleken dat zij dat hebben gedaan.
2.5
Naar aanleiding van de stelling van eisers dat eiser geen privacy had in de opvang in Duitsland en dat hun kinderen aldaar drie maanden lang geen scholing hebben gehad, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht opgemerkt dat de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn ook gelden ten aanzien van de asielprocedure in Duitsland. De rechtbank is het met verweerder eens dat, voor zover eisers stellen dat Duitsland op de genoemde punten in strijd met deze richtlijnen handelt, ook hier geldt dat zij zich hierover in Duitsland bij de Duitse autoriteiten dienen te beklagen. Eisers hebben niet gesteld noch is gebleken dat zij dit hebben gedaan of dit niet hebben kunnen doen.
2.6
Dat de asielaanvragen van eisers volgens hen in Duitsland zijn afgewezen, rechtvaardigt niet de conclusie dat eisers zonder meer naar hun land van herkomst zullen worden teruggestuurd. Gezien de inhoud van het claimakkoord hebben de autoriteiten van Duitsland gegarandeerd dat zij de onderhavige aanvragen van eisers in behandeling zullen nemen.
2.8
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder eisers kan overdragen aan Duitsland. De beroepen zijn ongegrond. De verzoeken om een voorlopige voorziening worden afgewezen, omdat de rechtbank op de beroepen heeft beslist.
2.9
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaken geregistreerd onder de nummers: NL16.582 en NL 16.584,
- verklaart de beroepen ongegrond;
De voorzieningenrechter,
in de zaken geregistreerd onder de nummers: NL 16.583 en 16.585,
- wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J Bongers-Scheijde rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2016.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden op:
Conc.: RT
Coll.: WN
D: C
VK

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.