ECLI:NL:RBDHA:2016:5143

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2016
Publicatiedatum
12 mei 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 8918
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering en geschiktheid voor andere functies na ziekte

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2016 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de beëindiging van de WGA-uitkering van eiseres, die eerder werkzaam was als wijkziekenverzorgende. Eiseres had zich op 4 juni 2008 ziekgemeld en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering, die na het bereiken van de maximale uitkeringstermijn werd voortgezet als loonaanvullingsuitkering. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 1 juli 2015 besloten de WGA-uitkering per 2 september 2015 te beëindigen, wat door eiseres werd bestreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) de medische situatie van eiseres zorgvuldig hebben beoordeeld en dat de beperkingen correct zijn vastgelegd in de functionele mogelijkhedenlijst (FML). Eiseres voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar persoonlijke en sociale functioneren en dat er geen urenbeperking was aangenomen vanwege energieverlies. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts b&b voldoende informatie had om zijn oordeel te onderbouwen en dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat eiseres meer beperkt was dan vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat eiseres geschikt was voor andere functies en dat het verlies aan verdiencapaciteit 30,05% bedroeg, waardoor de beëindiging van de WGA-uitkering terecht was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/8918

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2016 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)(gemachtigde: G.M. Folkers)

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de WGA-uitkering (Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten) krachtens de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) van eiseres per 2 september 2015 beëindigd.
Bij besluit van 18 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2016.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door [persoon A] en [persoon B], kantoorgenoten van de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres voorheen werkzaam als wijkziekenverzorgende bij de [bedrijf A] voor 21,6 uren per week heeft zich op 4 juni 2008 ziekgemeld met griepachtige klachten en extreme vermoeidheid. In november 2008 is eiseres gestart met vervangend werk, waarin zij tot eind mei 2009 voor 50 % heeft gewerkt. Per 6 juli 2009 heeft eiseres zich volledig ziekgemeld met psychische klachten. Eiseres heeft voorts rug- en knieklachten. Eiseres heeft op 1 februari 2010 een Wet WIA uitkering aangevraagd. Bij besluit van 9 maart 2010 heeft verweerder per 2 juni 2010 eiseres een loongerelateerde WGA-uitkering krachtens de Wet WIA toegekend. Eiseres is voor 100 % arbeidsongeschikt geacht. Bij besluit van 11 september 2012 is bij het bereiken van de maximale uitkeringstermijn deze loongerelateerde WGA-uitkering voortgezet als loonaanvullingsuitkering. De werkgever van eiseres heeft om een herbeoordeling verzocht, wat heeft geleid tot de onder ‘Procesverloop’ genoemde besluitvorming.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres op de in geding zijnde datum niet meer geschikt is voor het verrichten van haar eigen arbeid maar wel voor het uitoefenen van andere, voor haar geselecteerde, functies. Op basis van die functies is het verlies aan verdiencapaciteit volgens verweerder 30,05 %, waarmee eiseres niet meer in aanmerking komt voor een Wet WIA uitkering.
3. Eiseres heeft hiertegen -kort samengevat- aangevoerd dat het rapport van de verzekeringsarts niet voldoet aan de kwaliteitseisen. Eiseres acht zich meer beperkt dan is vastgelegd in de functionele mogelijkheden lijst (FML). Er is onvoldoende rekening gehouden met het persoonlijk- en sociaal functioneren, het dynamische handelen en de statische houdingen. Voorts is er onterecht geen urenbeperking aangenomen vanwege energieverlies. Tevens is er ten onrechte geen informatie bij de behandelaars opgevraagd.
4.1.
In het kader van het verzoek om een herbeoordeling is eiseres uitgenodigd voor het spreekuur bij de verzekeringsarts op 29 mei 2015, waar zij zowel lichamelijk als psychisch is onderzocht. De verzekeringsarts heeft voorts dossierstudie verricht en informatie bij de huisarts opgevraagd. Uit zijn rapport van 8 juni 2015 blijkt dat de verzekeringsarts op basis van zijn onderzoek tot de conclusie is gekomen dat eiseres beperkt is voor mentaal belastende zaken. Zij is aangewezen op werkzaamheden die bekend zijn, er mag geen beroep op flexibiliteit worden gedaan, geen dwingend handelingstempo en veelvuldige deadlines bevatten. Ook acht de verzekeringsarts conflicthantering, samenwerken maar dan met een afgebakende taak, het dragen van verantwoordelijkheden en leidinggevende aspecten en intensief klant contact niet passend. Voorts neemt de verzekeringsarts enige lichte beperkingen aan voor de rugklachten van eiseres. In verband met haar knieklachten acht de verzekeringsarts eiseres tevens in enige mate beperkt voor lopen, staan, traplopen en klimmen. De verzekeringsarts heeft de beperkingen vastgelegd in FML.
4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft vervolgens aan de hand van de door eiseres naar voren gebrachte bezwaren de bevindingen van de verzekeringsarts beoordeeld. De verzekeringsarts b&b heeft eiseres tijdens de hoorzitting op 9 november 2015 psychisch geobserveerd. Tevens heeft deze arts dossierstudie verricht. Uit zijn rapport van 10 november 2015 blijkt dat de verzekeringsarts b&b tot de conclusie is gekomen dat de schatting in de FML overeenkomt met zijn bevindingen. Hij is het eens met de beperkingen die de verzekeringsarts heeft aangegeven in de FML.
5.1.
Met betrekking tot de medische beoordeling van het bestreden besluit heeft de rechtbank geen redenen gevonden om te oordelen dat het medisch onderzoek zoals vermeld onder 4.1 en 4.2 onjuist of onzorgvuldig is verlopen of dat de beperkingen van eiseres niet juist zijn vastgelegd in de FML. Er is geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts b&b een onjuist beeld had van de lichamelijke en geestelijke gezondheidstoestand van eiseres. Voor het aannemen van meer beperkingen ontbreekt de medische onderbouwing.
5.2.
Eiseres voert aan dat ten onrechte geen informatie bij de behandelaars is ingewonnen. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts b&b zich op het standpunt heeft gesteld dat er voldoende informatie voorhanden was om zijn beoordeling op te baseren. Dit omdat uit de gegevens die ten tijde van de hoorzitting naar voren zijn gekomen het niet te verwachten is dat de huisarts van eiseres nog relevante informatie kan inbrengen omdat eiseres zelf heeft aangegeven dat er bij diverse onderzoeken geen afwijkingen konden worden vastgesteld, aldus de verzekeringsarts b&b. De rechtbank onderschrijft dit standpunt en neemt daarbij in aanmerking dat de verzekeringsarts b&b blijkens vaste jurisprudentie in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel. De verzekeringsarts b&b heeft voorts in zijn rapport van 12 januari 2016 naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd dat er in dit geval ook geen aanleiding bestond voor het inwinnen van nadere informatie over de psychische klachten van eiseres nu eiseres al jaren niet meer in behandeling is bij een psychiatrisch specialist of instelling.
5.3.
Eiseres voert voorts aan dat op medische gronden een urenbeperking moet worden aangenomen. Hierover overweegt de rechtbank het volgende.
Ingevolge de Standaard verminderde arbeidsduur die verweerder hanteert, is een urenbeperking slechts in drie situaties aan de orde te weten: op energetische gronden, op grond van verminderde beschikbaarheid en uit preventief oogpunt. De rechtbank onderschrijft het standpunt van de verzekeringsarts b&b dat geen van deze situaties op eiseres van toepassing is. Eiseres heeft ook in beroep geen medische informatie in het geding gebracht die maakt dat de bevindingen van de verzekeringsarts b&b op dit punt voor onjuist moeten worden gehouden.
6. Aan de hand van de FML heeft de arbeidsdeskundige voor eiseres de functies administratief medewerker afhandelingen (sbc-code 515080), productiemedewerker textiel (sbc-code 272043) en wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (sbc-code 267050) geduid. Als reserve zijn de functies boekhouder, loonadministrateur, productiemedewerker en administratie medewerker geselecteerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) heeft de functies heroverwogen en geschikt bevonden, met uitzondering van de functie boekhouder, loonadministrateur.
7.1.
De rechtbank constateert dat eiseres voor het overige geen specifieke op de geduide functies gerichte gronden heeft aangevoerd. Het is de rechtbank niet gebleken dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres betreffende de arbeidskundige beoordeling niet op goede gronden berust.
7.2.
Aangezien eiseres met het vervullen van de geduide functies een zodanig inkomen kan verwerven dat in vergelijking met het maatmanloon het verlies aan verdiencapaciteit 30,05 % bedraagt, heeft verweerder terecht de Wet WIA uitkering beeïndigd.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van J.A. de Kievit-Tempels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.